zaterdag 24 maart 2012

Onsterfelijke platwormen?


Als je het hoofd afsnijdt van de platworm Schmidtea mediterranea, gaat deze worm niet dood maar groeit er in 7 dagen een nieuw hoofd aan de staart, compleet met hersenen. Ook vanuit het afgesneden hoofd groeit een nieuwe staart en zo heb je dus twee wormen, die genetisch identiek zijn (een kloon van elkaar dus). Dit kun je oneindig herhalen, en iedere keer kunnen de wormen zich weer herstellen. Een onderzoeker van de Universiteit van Nottingham, Dr. Aziz Aboobaker, sneed jaren geleden een worm in stukjes en heeft nu bakken vol wormen, die uit die ene worm zijn ontstaan (zie dit filmpje). Dit proces, waarbij uit een stukje worm een hele nieuwe ontstaat, heet regeneratie.

Voor regeneratie zijn stamcellen nodig, die de platwormen volop hebben. Stamcellen zijn speciale cellen die zich kunnen ontwikkelen tot nieuw weefsel. Volwassen mensen hebben maar een beperkte hoeveelheid stamcellen; zoals bloedstamcellen in het beenmerg waardoor bloed kan vernieuwen, en hersenstamcellen die nieuwe zenuwcellen aanmaken. Echter, volwassen menselijke stamcellen kunnen maar één nieuw soort weefsel te maken, een bloedstamcel kan alleen bloedcellen maken. Ook regeneratie van een heel lichaamsdeel kunnen we als zoogdier niet, slechts vanuit een bevruchte eicel kan elk weefsel ontstaan. Weefsel gevormd uit stamcellen is ook altijd een beetje “ouder”, wat bijvoorbeeld bij de huid duidelijk te zien is. Bij de platwormen kan regeneratie vanuit stamcellen echter oneindig doorgaan zonder dat veroudering optreedt. De platwormen sterven in de natuur ook nooit aan een hoge leeftijd, maar alleen door predatie of voedseltekort. Wat is hun geheim?

Dr. Aboobaker maakte in 2008 een filmpje, “Immortal Worms”, waarin hij vertelt over deze bijzondere eigenschap van zijn proefdieren. Het filmpje werd meer dan 100.000 keer bekeken, en de  vele vragen van de voornamelijk niet-wetenschappelijk geschoolde  lezers inspireerden Aboobaker om het mechanisme van hun onsterfelijkheid tot in detail uit te zoeken. Hij kwam uit bij telomeren.
Telomeren zijn de eindjes van chromosomen, die het DNA beschermen, zoals de plastic stukjes aan het einde van schoenveters. Bij iedere celdeling worden deze “beschermkapjes” iets korter, en na vele celdelingen zullen ze uiteindelijk helemaal verdwijnen. Een enzym, telomerase,  kan die uiteindjes weer langer maken, maar dit enzym werkt bij zoogdieren alleen tijdens de vroege ontwikkeling. Bij normale celdelingen, zoals ook bij volwassen stamcellen, krijgen chromosomen dus steeds kortere telomeren. Dit is de biologische basis achter veroudering, een ontdekking die in 2009 de Nobelprijs voor de geneeskunde kreeg.

Aboobaker vermoedde dat het geheim van de platwormen in dit systeem zat. Hij ontdekte een worm-versie van telomerase, dat zorgt dat de telomeren lang blijven, en het DNA dus beschermd. De wormen kunnen de activiteit van dit enzym opschroeven tijdens de regeneratie van een nieuw hoofd of staart. Hierdoor zorgen ze er dus voor dat hun telomeren niet steeds korter worden. In een laboratorium betekent dit dat ze oneindig kunnen blijven leven.

Dat is fijn voor die wormen, maar hebben wij er ook wat aan? Waarschijnlijk wel, maar nog niet op korte termijn. Vooral voor mensen met een zeldzame erfelijke ziekte, die nauwelijks telomerase aanmaken en daardoor heel snel verouderen, zou een geneesmiddel gebaseerd op het systeem van de platworm nuttig zijn.  Maar voor gewone mensen blijft een eeuwig leven voorlopig iets om alleen maar van te dromen.

Dit artikel verscheen in de Groene Amsterdammer voor sciencepalooza

dinsdag 20 maart 2012

Wetenschap moet in debat

 - De Jonge Akademie wil dat onderzoekers zich meer inzetten voor de communicatie van wetenschap. Dat zullen wetenschappers en bestuurders vooral ook zelf moeten willen doen. ScienceGuide-columnist Eva Teuling: “Maak duidelijk hoe wetenschap écht werkt.”





"Vijdag 16 maart werden de 10 nieuwe leden van de Jonge Akademie geïnstalleerd in het Trippenhuis van de KNAW. Tegelijk werd ook het "Advies Wetenschapscommunicatie aangeboden". Het overzichtelijke boekwerkje "Tussen onderzoek en samenleving" is te downloaden via de site.
Wetenschap maakt dan wel deel uit van de maatschappij, maar met de kennis en de mening over wetenschap is het helaas niet al te goed gesteld in Nederland (zie bijvoorbeeld hier). De Jonge Akademie heeft zich gebogen over dit probleem en brengt advies uit om de processen van wetenschapscommunicatie en -educatie (samengevat als wetenschapsbewustwording) te verbeteren.

De Jonge Akademie stelt voor om meer aandacht te besteden aan het 'proces' van de wetenschap. Door niet alleen mooie onderzoeksresultaten te belichten, maar duidelijk te maken hoe wetenschap écht werkt, kunnen mensen zich een beeld vormen van de dagelijkse bezigheden van wetenschappers. Dit zal het vertrouwen in de wetenschap ten goede komen, en ook de beeldvorming over wetenschap kan hiermee veranderen, waardoor scholieren een betere (bewustere) studiekeuze kunnen maken.

Trainen in wetenschapsbewustwording

Ook geeft De Jonge Akademie iedere betrokken beroepsgroep een aanbeveling om het proces van wetenschapsbewustwording te verbeteren. Voor wetenschappershoudt dit in dat ze zich open moeten stellen voor deelnamen aan trainingen over wetenschapsbewustwording, en het gebruiken van 'nieuwe media'  (twitter, blogs). Ook wordt hen gevraagd géén uitspraken te doen over dingen die niet hun expertise zijn. Door wetenschappelijk onderzoek te doen naar de meest efficiënte manier van wetenschapsbewustwording kan het proces geoptimaliseerd worden.

Voor wetenschapsbestuurdersgeldt dat zij meer aandacht moeten gaan besteden aan de communicatie-acitiveiten van onderzoekers. Zowel door het aanbieden van cursussen, maar ook door het beoordelen van wetenschappers op deze activiteiten en niet slechts op publicaties.

Bestuurders moeten de onderzoekers aanmoedigen deel te nemen aan optredens in de media (krant, televisie, publiekslezingen) en hierbij ook de studenten en promovendi betrekken. Hiervoor moet 1% van de NWO-subsidies van onderzoeksprojecten worden gereserveerd. Ook moeten de universiteiten de continuïteit van wetenschapsknooppunten, scholierenacademies en dergelijke waarborgen.
Hoe werkt wetenschap?

Wetenschapsbewustwording wordt vroeg in het leven ontwikkeld, daarom is het advies van De Jonge Akademie om wetenschappelijke activiteiten op scholen aan te moedigen en te stroomlijnen. Door het aanbieden van wetenschapseducatie op de Pabo's zullen docenten vertrouwd worden met "hoe wetenschap werkt". Door hen kunnen leerlingen vanaf het allereerste begin van hun schoolcarrière in aanraking komen met wetenschap en techniek. Hierdoor ontwikkelen leerlingen een sterke(re) interesse voor wetenschap.

Wetenschapsvoorlichters en journalisten moeten volgens De Jonge Akademie in hun opleiding beter in aanraking komen met de werking en de waarde van wetenschap. Ook zouden zij beter hun bronnen moeten controleren voor het schrijven van een artikel.

Help, het publiek praat terug

Een dag eerder was ik aanwezig bij een bijeenkomst van de Vereniging van Wetenschapsjournalisten (VWN) en het Platform Wetenschapscommunicatie (PWC) waar met 100 experts werd gediscussieerd over interactie met het publiek: "Help, het publiek praat terug" (een samenvatting van deze middag is te vinden op Storify). Want dat er in de 21e eeuw van internet, twitter, blogs, reaguurders en ongezouten meningen veel aan het veranderen is, is wel duidelijk. Maar de vraag is hoe wetenschappers, het onderwijs, voorlichters en journalisten hiermee het beste om moeten gaan.

Wat deze middag steeds terug kwam, is dat wetenschappers zich meer in het debat met het publiek moeten mengen. Aan de hand van bekende voorbeelden, zoals het debacle met de vaccinaties tegen de baarmoederhalskanker, werd geïllustreerd hoe de wetenschappers tekort waren gekomen.

Zij communiceerden slechts in één richting (uitleg) en verwezen naar ontoegankelijke publicaties, terwijl de oppositie gratis blogs opende en in discussie ging met het publiek. Hierdoor was het publiek geneigd de onderzoekers niet te geloven. Als wetenschappers ook via twitter, blogs en andere platforms communiceren, kunnen zij eenvoudiger het publiek voor zich winnen in dergelijke kwesties.

Weinig onderzoekers aanwezig

De thema's tijdens beide middagen vertoonden veel overlap. Het is goed om te zien dat zowel de wetenschappers als de voorlichters en journalisten zien dat er iets moet veranderen in de huidige wetenschapscommunicatie. Het was jammer dat er tijdens de bijeenkomst van VWN en PWC zo weinig onderzoekers aanwezig waren, maar de eerste stappen voor een gezamenlijke bijeenkomst zijn al gezet (zie ook een eerdere blog hierover).

Kortom, met een handzaam advies voor wetenschappers, voorlichters, journalisten, bestuurders en scholen, en enthousiasme om gezamenlijk op te treden, moet het toch lukken om de publieke opinie over wetenschap te beïnvloeden. Misschien komt de hoogleraar hiermee weer in de top-10 van hoogst aangeschreven beroepen, net als in 1950. En niet de CEO, zoals nu het geval is."

Dit artikel verscheen op ScienceGuide 

vrijdag 16 maart 2012

Het publiek praat terug. Maar waar zijn de wetenschappers?


Donderdag 15 maart werd onofficieel uitgeroepen tot eerste rokjesdag van 2012 (of toch niet). Het mooie weer kon de deelnemers aan de bijeenkomst van de Vereniging van Wetenschapsjournalisten/ het Platform Wetenschapscommunicatie in het Trippenhuis van de KNAW niet deren. Met meer dan 100 aanmeldingen overtrof de inschrijving de verwachting van de organisatie.

Ik was zo dapper om me op te werpen om van mijn eerste VWN-bijeenkomst een verslagje/blog te schrijven. Al werkende hieraan werd ik echter gescoopt door Harm Ikink met een Storify-verslag, dus daar verwijs ik graag naar voor alle tweets tijdens de bijeenkomst en details over de goede sprekers (http://storify.com/harmikink/help-het-publiek-praat-terug). Dat journalisten en voorlichters graag twitteren, was duidelijk. Rond 4 uur werd de hashtag #vwnpwc trending topic in Nederland. Veroorzaakt door slechts 90 mensen.

Maar er is meer dan het verslag van de dag. Een terugkerend thema was dat wetenschappers veel meer social media moeten gaan gebruiken. Maar willen ze dat zelf eigenlijk wel? Wetenschappers doen zelden mee aan discussies op internet, hoe krijgen we ze zover? Gabby Zegers van FOM vertelde hoe zij álle wetenschappers verplicht aan het twitteren wilden hebben. Natuurlijk deed niet iedereen mee, maar het doel om met een knipoog te wijzen op de taak van kennisoverdracht was daar wel degelijk mee gehaald.

Wat ik persoonlijk miste in het debat waren de wetenschappers zelf. Een dik half jaar geleden stond ik zélf nog in het lab, en ik zou niet veel enthousiasme geoogd hebben met een poging de hele vakgroep aan het twitteren te krijgen. Maar blijbaar ben ik niet de enige die de bijdrage en de mening van de wetenschappers zou waarderen. Na afloop zingt de discussie via twitter nog uren (en zelfs de volgende dag) door. De teneur: wetenschappers zijn in de 21e eeuw ook kennisproducenten en hadden er dus bij moeten zijn. Dit wordt als een idee geopperd voor bijvoorbeeld een debat bij bessensap (#bsap12), dat met enthousiasme ontvangen wordt.

Ook werd er in het nagesprek gepleit voor een afschaffing van het verschil wetenschapsvoorlichter (wetvo)/ journalist (wetjo). Volgens sommingen is dit verschil achterhaald en kunnen we ons beter allemaal “science communicators (scicom)”noemen. Ik kan dat zelf alleen maar beamen. Ik ben zowél voorlichter als journalist, en het zijn inderdaad soms uitwisselbare rollen. Voordeel van de nieuwe definitie is dat zowel de leek als de wetenschapper zélf “scicom” kunnen zijn.

Toeval wil dat ik een dag later bij de installatie van de 10 nieuwe leden van De Jonge Akademie ben, waar het Advies Wetenschapscommunicatie aan de KNAW wordt aangeboden (PDF via http://www.dejongeakademie.nl/Pages/DJA/32/996.bGFuZz1OTA.html). Om een lang verhaal kort te maken: de wetenschappers signaleren precies dezelfde problemen als wij. Ook zij zien een enorme kloof tussen blogs en traditionele media, en willen dat de wetenschappers zich beter mengen in het debat. De nieuwe lichting presenteert een plan “Kennis op Straat” waarin ze het land in willen met toegankelijke lezingen én debatten, dus de discussie willen aangaan met het publiek. Precies wat de dag ervoor de wetjo’s/wetvo’s nog voorstelden.

Mijn voorstel om dan maar samen iets te organiseren wordt dan ook goed ontvangen. Bij de borrel spreekt Maarten Kleinhans, scheidend bestuurslid van De Jonge Akademie me aan, dat hij (en anderen van De Jonge Akademie) hier héél graag aan willen meewerken. Hierbij dus een voorstel voor een volgende bijeenkomst van VWN, PWC én De Jonge Akademie. Wie wil organiseren?

Wordt vervolgd dus, hopelijk met een debat inclusief álle betrokkenen. Want dat het publiek terugpraat is duidelijk, maar moeten de wetenschappers niet ook meepraten? En hoe dan? Daar moeten we samen uitkomen.

Eva Teuling

zondag 4 maart 2012

Zichtbaar gezonder oud door triatlon

De fitte 60’ers en 70’ers in onze club zijn het levende bewijs dat sporten je lang gezond houdt. Maar of zij nog steeds net zo sterk zijn als toen ze 40 waren, dat is maar de vraag. Het is namelijk algemeen bekend dat de hoeveelheid spieren afneemt als mensen ouder wordt, en daarmee ook de spierkracht. Na ons 40e levensjaar verliezen we elke 10 jaar zo’n 10% van onze spiermassa. Althans, dat is wat algemeen is aangenomen. Maar in de meeste studies, waar deze aannames op gebaseerd zijn, worden jonge en oude bankzitters bestudeerd. Hoe zit dit dan bij sportende ouderen? 

Dat blijven bewegen gezond is, is wel bekend, maar het was nog niet bekend of sporters ook zoveel verlies van spiermassa en spierkracht hebben als ze ouder worden? Een groep Amerikaanse onderzoekers wilden dit beter uitzoeken en bestudeerden 40 “master athletes” van 40-81 jaar oud. Deze sporters, 20 mannen en 20 vrouwen, trainden gemiddeld zo’n 4-5 keer per week, en deden aan hardlopen, fietsen en/of zwemmen. De atleten werden in leeftijdsgroepen van 10 jaar ingedeeld, en de onderzoekers keken onder andere naar gewicht, vetpercentage, en hoeveelheid spieren in de bovenbenen, en deden een aantal krachttestjes met de atleten. Een interessante conclusie was dat 60-plussers wel minder kracht hadden dan de 40- en 50-jarigen, maar dat er na die leeftijd er nauwelijks verzwakking meer optrad. Het krachtsverlies bij deze sporters was zeker minder dan de alom aangenomen 10% per jaar. Dus, stelden de onderzoekers, sporten houdt je spiermassa in stand, zelfs tot het 80e levensjaar.  

Omdat er niet zoveel proefpersonen waren, zaten er slechts 5 mensen in één leeftijds/ geslachtsgroep. Ook worden in deze studie verschillende mensen met elkaar vergeleken, en dat is eigenlijk als appels met peren vergelijken. Beter zou het zijn om veel 40-jarigen te onderzoeken en hen elke 10 jaar terug te laten komen, maar dan duren zulke studies wel erg lang. Ook zou het beter zijn geweest om zowel bankzitters als sporters te nemen, en die resultaten naast elkaar te zetten, in plaats van naar één groep (de sporters) te kijken. Dus de conclusies uit deze studie moeten misschien met een korreltje zout genomen worden.



Maar de resultaten van één onderdeel van de studie zijn zo duidelijk dat je er niet omheen kunt. De onderzoekers maakten van sporters en niet-sporters een MRI-scan van de bovenbenen. Met zo´n MRI-scan kun je onderscheid maken tussen weefsels, zoals bot, spieren en vet. Op het plaatje zijn drie van deze MRI-scans te zien: de bovenste, een actieve man van 40, heeft veel spieren. Het is goed te zien dat een man van 74 die niet actief is, haast geen spier meer over heeft, terwijl de 74-jarige triatleet nog net zoveel spieren heeft als de man van 40.

Met genoeg beweging neemt de hoeveelheid spieren dus niet zo sterk af tijdens het ouder worden, waardoor, stellen de onderzoekers, mensen langer voor zichzelf kunnen blijven zorgen. Een groot voordeel dus voor de sporters zelf, hun omgeving, en de maatschappij.. Dus, wie gezond oud wil worden, doet aan triatlon, maar met een iets minder heftige sport lukt het vast ook wel. Nu alleen nog even 50 jaar volhouden...

Dit artikel verscheen in het clubblad van Triatlonvereniging GVAV te Groningen