donderdag 13 september 2012

Correlatie in de kattenbak

Begin dit jaar werden kattenliefhebbers opgeschrikt door het nieuws dat het houden van katten kon leiden tot hersentumoren. Dit klinkt als een raar verhaal, en dat bleek het ook te zijn. Er was namelijk niet ontdekt dat katten hersentumoren kunnen veroorzaken, er was slechts een correlatie gevonden tussen een veelvoorkomende parasiet en het aantal hersentumoren. Dit is een oude, hardnekkige denkfout in de wetenschap: Correlatie betekent niet Causaliteit.

De aanstichter van dit rumoer was Toxoplasma gondii, een parasiet die voorkomt in de ontlasting van katten, maar bijvoorbeeld ook in tuinaarde. De parasiet kan mensen besmetten, via katten, door tuinieren of door het eten van ongewassen groenten. Dit is meestal onschadelijk, alleen bij zwangere vrouwen levert infectie een risico op voor het ongeboren kind. In Nederland is 30% van de bevolking ooit geïnfecteerd geweest met Toxoplasma - maar deze mensen hebben lang niet allemaal een kat.

Een experiment waarbij ratten geïnfecteerd werden met de parasiet leidde tot een rare gedragsverandering (link): in plaats van bang te zijn voor katten kregen ratten een voorkeur voor kattenurine en begaven zich zo gevaarlijk dicht in de buurt van hun vijanden. De rat wordt zo een makkelijke prooi, waardoor de parasiet zich kan voortplanten in de darmen van de kat. De gedragsverandering bij ratten wordt veroorzaakt doordat de parasiet zich nestelt in delen van de hersenen die betrokken zijn bij angstgedrag.

Er zijn aanwijzingen dat ook mensen die geïnfecteerd zijn met Toxoplasma risicovol gedrag gaan vertonen. Een Tsjechishe wetenschapper beweert dat mensen hierdoor ook zelfdestructieve dingen gaan doen, als onveilig de straat oversteken. Hij publiceerde studies waarin hij een verband liet zien tussen infectie en het risico op verkeersongelukken. Ook andere wetenschappers vonden een relatie tussen Toxoplasma-infecties en neurologische afwijkingen zoals schizofrenie (link).

Bij ratten leidde infectie met de parasiet ook tot hersentumoren. Franse onderzoekers vonden dit genoeg reden tot verdere studie en onderzochten of Toxoplasma-infecties ook bij mensen gecorreleerd was met hersentumoren. Ze gebruikten hiervoor statistieken van het percentage mensen die ooit besmet waren geweest met de parasiet  en vergeleken dit met het voorkomen van hersentumoren in bepaalde landen. Een hoger infectiepercentage correleerde inderdaad met een hoger aantal hersentumoren. Ook regionale verschillen in Frankrijk gaven hetzelfde beeld: infectie met Toxoplasma gondii was gerelateerd aan een hogere kans op hersentumoren (link).

De pers sprong hierop: in Nederland heeft de helft van de huishoudens katten, dus dit zou een risico voor de volksgezondheid zijn! Maar er was ook kritiek, en vorige maand verscheen een nieuw onderzoek, waarin Britse onderzoekers de gegevens van een groot bevolkingsonderzoek gebruikten en aantoonden dat er geen verband was tussen kattenbezit en hersentumoren. Ook zagen ze, wat al eerder bekend was, dat er geen correlatie was tussen het hebben van een kat en de kans op Toxoplasma-infectie (link).

Echter, alle genoemde onderzoeken keken naar correlaties tussen verschijnselen: infectie met de parasiet versus hersentumoren; kattenbezit versus hersentumoren, enzovoorts. Er was in geen enkele studie kwestie van oorzaak en gevolg. Dat is pas het geval als een biologisch mechanisme wordt ontdekt waarmee valt te verklaren waaróm Toxoplamsa-infectie leidt tot hersentumoren. Dit onderzoek was niet meer dan het vergelijken van statistieken, en dat is nog lang geen causaliteit. Helaas is voor de gemiddelde burger én journalist het verschil tussen correlatie en causaliteit niet zo duidelijk, met grote ophef over niets als gevolg. Kattenliefhebbers kunnen gerust ademhalen. 

Dit artikel verscheen in de Groene Amsterdammer voor Sciencepalooza

zondag 9 september 2012

Drinken tijdens het hardlopen? Onzin, wacht maar tot je dorst hebt!


Tijdens een hardlooptraining op een warme zomeravond lagen meerdere flesjes water en sportdrank langs het trainingsrondje van 800 meter. Na iedere ronde werd daar gretig uit gedronken. Onzin, vond de trainer – door steeds maar te drinken zou het lichaam teveel wennen aan veel vocht, en zou je in een wedstrijd in de problemen komen als er maar weinig drinkposten zijn. Pas vanaf een training van 2 uur, vond hij, moet je vocht meenemen. Dit had hij gelezen in het vakblad voor hardlooptrainers, maar velen waren het niet met hem eens. Ik dook eens wat dieper in de literatuur en kan hem alleen maar gelijk geven.

Zowel het tijdschrift voor hardlooptrainers (ProLoop), als het gerenommeerde wetenschappelijke tijdschrift British Medical Journal (BMJ) schreven deze zomer over dit onderwerp, met als conclusie: wacht maar met drinken tot je écht dorst hebt. Dat je moet drinken tijdens het sporten om “dehydratie” te voorkomen, wordt je aangepraat door de makers van sportdrankjes.

Het tijdschrift BMJ had, in het kader van de Olympische Spelen, een oproep gedaan aan artsen en medisch studenten om de wetenschappelijke literatuur over sportdranken en  voedingssupplementen eens goed te doorgronden. Het onderzoek naar het nut van sportdranken – en voeding is namelijk vaak niet echt onafhankelijk. Het idee over drinken tijdens het sporten is de afgelopen decennia radicaal veranderd. Toen in de 60’er jaren de eerste marathons werden georganiseerd werd atleten zelfs afgeraden te drinken tijdens het lopen, dit zou alleen maar tijd kosten en maag/darmproblemen tot gevolg hebben. In 1969 werd dit omvergegooid door een artikel waarin de relatie tussen dehydratie van snelle lopers en de kans op een zonnesteek beschreven werd. Er werd toen geconcludeerd dat een gewichtsverlies door vocht van meer dan 2% schadelijk zou zijn.

Echter, in de 60’er jaren werden op de marathon tijden gelopen waar men nu nog jaloers op kan zijn. Ook recentere voorbeelden, van bijvoorbeeld lopers die tijdens de Ramadan marathons wisten te winnen, laten zien dat je ook zonder veel vocht hard kunt lopen. Sommige professionele lopers kunnen wel tot 10% van hun gewicht aan vocht verliezen en alsnog een marathon winnen.

Maar kijk nu eens naar een plaatselijke amateurhardloopwedstrijd, en je ziet zelfs bij afstanden van 5 kilometer lopers met gordels met sportdrank. Dit zijn vooral de langzame lopers, die zo zeker geen vocht zullen verliezen tijdens de wedstrijd, maar alleen maar aankomen. Hebben die lopers al dat vocht écht nodig? Nee, zeggen de onderzoekers uit Oxford die in opdracht van BMJ de literatuur doorgrondden. Volgens hen is het “gevaar van dehydratie” ons aangepraat door de producenten van sportdrankjes. Er is nog nooit iemand overleden door dehydratie tijdens het sporten, echter, er zijn al wel 16 gevallen bekend van overlijden door over-hydratie (teveel drinken) tijdens het sporten, en meer dan 1600 ernstig zieken. Maar waarom lezen en horen we toch altijd dat je “moet drinken voor je dorst hebt”?

Door in de jaren ‘90 wetenschap te koppelen aan sportdranken, en top-atleten deze drankjes te laten promoten, is het grote publiek gaan geloven dat dehydratie gevaarlijk is en dat je lichaam niet zelf aan kan geven wanneer je moet drinken. In de Verenigde Staten is in 1996 een “guideline” uitgekomen over drinken tijdens het sporten. Deze is geschreven door de American College of Sports Medicine, die 4 jaar eerder een kwart miljoen dollar van Gatorade had ontvangen. De schrijvers van de guidelines waren ook allerminst onafhankelijk, de meesten hadden financiële banden met Gatorade, Coca-Cola (maakt Powerade) of GSK (maakt Lucozade). In 2007 werden deze guidelines enigszins aangepast, maar nog steeds was drinken, drinken, drinken het devies, en de regel dat meer dan 2% gewichtsverlies door vocht gevaarlijk zou zijn.

Wanneer producenten van sportdranken werden geconfronteerd met het gevaar van overhydratie, stelden zij dat dit kwam doordat mensen slechts water dronken, en het drinken van veel sportdranken (zie ook zouten en suikers bevatten) wel goed is. Hier is echter geen enkel bewijs voor. Door de agressieve marketing van sportdrankjes en de relatie met “sportief” en “gezondheid” hebben de mierzoete en calorie-rijke drankjes zelfs een gezond imago gekregen. Ook weinig actieve mensen en jonge kinderen drinken ze veelvuldig, en krijgen zo onnodig veel suikers en caloriën binnen.

Kortom, de gezondheids- en frisdrankenindustrie heeft ons een “ziekte” aangepraat die dehydratie heet, en die níet op te lossen is met water, maar met dure drankjes. Maar is er één dier dat drinkt voordat hij dorst heeft? En die dorst niet kan lessen met water? Het is goed dat een belangrijk wetenschappelijk tijdschrift met een dergelijk artikel komt, waarin de producenten van sportdrankjes er goed van langs krijgen. Nu nog alle amateurhardlopers zover krijgen dat ze zonder water gaan trainen, zoals ook het tijdschrift voor hardlooptrainers adviseert aan trainers. En na afloop een lekker glaasje water.

Bronnen:
- Het gevaar van watervergiftiging bij marathonlopers, Bernhard te Boekhorst, PRO LOOP, juli 2012
- The truth about sports drinks, BMJ July 2012: http://www.bmj.com/content/345/bmj.e4737

Dit artikel verscheen in de TRIbune, het clubblad van Triatlonvereniging GVAV in Groningen