donderdag 6 maart 2014

De concurrentie uitschakelen met een DNA-profiel

Op de nieuwjaarsborrel van GVAV sprak voorzitter Frits mooie woorden over de toekomst van de sport. Hij nam de mogelijkheid om eens volop te speculeren over hoe de ontwikkelingen in de genetica een sporter kan gaan helpen. Want, voorspelde hij: “We kunnen ons eigen en elkaar DNA-profiel scannen. Kijken hoe gezond je bent en vergelijken met anderen van over de hele wereld. Zo kun je je concurrentie te lijf gaan en verslaan”. Ik reageerde sceptisch, waarop Frits mij uitnodigde daar dan maar een column over te schrijven. Dus bij deze:

Waarom ik denk dat het nog lang niet zover is dat je met een DNA-test je sportprestaties kunt meten en vergelijken

Eerst: waarom er volop gespeculeerd wordt dat het bovenstaande snel werkelijkheid zal zijn. Het is inderdaad zo dat aanleg voor sport (deels) genetisch bepaald is. Sommige mensen hebben de bouw van een marathonloper, anderen zijn duidelijk meer sprinters. De sprinter kan door veel te trainen heus een aardige marathon lopen, maar zal altijd een nadeel hebben ten opzichte van de geboren ranke, dunne en pezige man. Maar de marathonloper zal het op de sprint blijven ontgelden. Dat Jamaicanen bijvoorbeeld erg goede sprinters zijn wijst ook duidelijk op een genetische component in de aanleg voor duursport of krachtsport. Hierover schreef ik in 2011 al eens een artikel in de Tribune - hier te lezen: http://evateuling.blogspot.nl/2011/11/het-sportersgen.html. Hierin schreef ik ook over de commerciële DNA-test die kijkt naar één gen (ACTN3), waarmee je zou kunnen bepalen welke sport jouw kind moet gaan beoefenen. Echter, de uitslag van deze test kan maar een heel klein deel van toekomstige sportprestatie verklaren.

De conclusie van dat artikel was dat de genetica van sportprestaties niet zo simpel is als de makers van zo’n test doen vermoeden: er is niet één sprintersgen, maar een heel complex scala van genen waarvan de producten allemaal met elkaar interacteren, die gezamenlijk bepalen hoe spieren, pezen en andere lichamelijke kenmerken zich tijdens het leven ontwikkelen. Wil je met behulp van DNA wat zeggen over je sportprestaties, dan moet je het gehele genoom (alle genen) gaan aflezen, en dat zijn er nogal wat. Het laten doen van een volledig genetische test (waarin een groot deel van alle genen worden gelezen) kost nu nog enkele duizenden euro’s, maar met het huidige tempo van de ontwikkelingen in de genetica is een dergelijke test binnen een paar jaar binnen handbereik van de gewone consument.


Maar wat weet je als je al je DNA hebt ‘gelezen’? Nog steeds heel weinig, is mijn antwoord. Het menselijk lichaam is enorm complex, en voor de meeste eigenschappen is nog helemaal niet bekend welke genen er verantwoordelijk voor zijn. Voor bijvoorbeeld iets ogenschijnlijks simpels als lengte is nog niet duidelijk welke genen er allemaal bij betrokken zijn (schattingen gaan uit van minstens 150 genen). Dus welke genen allemaal betrokken zijn bij zoiets ingewikkelds als ‘sportprestaties’ tasten wetenschappers nog helemaal in het duister. Met je eigen DNA-profiel, en dat van je concurrent kun je eigenlijk nog steeds heel weinig.

Kortom: voordat de toekomstvoorspelling van Frits uit kan komen moeten nog twee grote wetenschappelijke problemen worden opgelost: 1) een DNA-test die zo simpel en goedkoop is dat iedereen die kan (laten) doen, en 2) kennis van álle biologische processen in het lichaam, en de invloed van ieder gen op bepaalde eigenschappen als sportprestaties. Dat kan nog wel enkele decennia, zo niet langer, duren.

En dan nog zal een DNA-test niets zeggen over of je concurrent een goede of slechte dag heeft, of hij de afgelopen maanden goed getraind heeft of iets te vaak bier heeft gedronken, of hij er wel zin in heeft vandaag… Kortom, nog genoeg variatie om hem te kunnen verslaan, of genadeloos te worden ingemaakt. En zeg nou eerlijk: zo is een wedstrijd toch ook veel leuker?


Eva Teuling