zondag 28 oktober 2012

Erfelijkheidsonderzoek voor alle Volendammers?

Geïsoleerde religieuze gemeenschappen als Urk, Volendam en Katwijk, en de Bijbelgordel, komen regelmatig in het nieuws als er een pokken- of rode-hondepidemie uitbreekt. In regio’s met de laagste inentingsgraad vallen soms veel mensen ten prooi aan een virusziekte waar gewoon een vaccin voor beschikbaar is. Maar het verhoogd risico op ziektes in deze dorpen houdt niet op bij het weigeren van inentingen: ook zeldzame erfelijke aandoeningen komen veel vaker voor. Zoveel zelfs, dat speciale spreekuren voor erfelijke ziektes opgezet worden, zoals recent in Volendam.
Erfelijkheidsonderzoek
Normaal, als een stel weet dat er in één van beide families een erfelijke aandoening voorkomt, of zij eerder een kind met een zeldzame afwijking hebben gekregen, kunnen zij erfelijkheidsonderzoek ondergaan. Dit gebeurt bij een klinisch geneticus in een Academisch Ziekenhuis. De toekomstige ouders kunnen hun DNA laten testen, op basis waarvan een voorspelling wordt gedaan hoeveel kans het stel maakt op (nog) een kind met een afwijking. Eventueel kan tot IVF en embryoselectie worden overgegaan, waarbij van één cel van het embryo het DNA wordt onderzocht, om foutjes in het DNA op te sporen. In het Waterlandziekenhuis in Volendam heeft het AMC nu een speciale polikliniek opgericht, waar in principe iedereen met een kinderwens terecht kan.
In Volendam is een groot deel van de bevolking afkomstig van een zevental families, wat de kans op inteelt (wanneer sterk verwante ouders kinderen krijgen) aanzienlijk doet toenemen. Een veel voorkomende afwijking in Volendam is pontocerebellaire hypoplasie type 2 (PCH-2), ook wel bekend onder de naam “Volendamse ziekte”. Dit is een aandoening van de kleine hersenen, die vaak leidt tot een groeiachterstand bij kinderen, en waaraan de meeste kinderen overlijden op jonge leeftijd. In Volendam wordt maar liefst 2% van de kinderen met deze ziekte geboren.
Recessieve aandoening
In 2008 werd de mutatie die verantwoordelijk is voor de Volendamse ziekte gevonden: een foutje in het gen TSEN54 op chromosoom 17. Het is een recessieve aandoening, wat inhoudt dat beide kopieen die iedereen heeft van het gen de mutatie moeten hebben om de ziekte te ontwikkelen. Mensen die maar één fout gen hebben, ontwikkelen geen ziekte, maar zijn wel drager. De mutatie is heel zeldzaam, dus normaal is de kans dat twee mensen die allebei drager van het foute gen zijn samen kinderen krijgen erg klein.
In één van de oorspronkelijke 7 Volendamse families had blijkbaar ooit iemand die mutatie, en door de hoge mate van inteelt is de kans op zulk toeval in Volendam vele malen groter. Doordat  één op de vijftig kinderen met de Volendamse Ziekte geboren wordt, is iedereen in de gemeenschap wel eens in aanraking geweest met deze ernstige aandoening. Veel mensen zeggen dan ook desgevraagd een erfelijkheidsonderzoek te willen ondergaan als zij aan kinderen beginnen . Dit is natuurlijk vrij kostbaar, maar in Volendam is de kans op een gehandicapt kind blijkbaar zo groot dat het de investering waard is.
Uitroeien van de Volendamse ziekte
Door dit erfelijkheidsonderzoek zou de Volendamse ziekte helemaal uitgeroeid kunnen worden. Wanneer ieder stel met een kinderwens hun DNA zou laten onderzoeken, is gelijk duidelijk wie dragers zijn van het foute gen. Wanneer deze ouders állemaal, ook stellen waarin slechts één ouder de mutatie heeft (en die dus geen risico op een ziek kind hebben) via IVF en embryoselectie hun kinderen zouden krijgen, kan de Volendamse ziekte in theorie in één generatie worden uitgeroeid. Dit geldt niet alleen voor de Volendamse ziekte, maar ook voor andere zogenaamde ‘monogenetische’ ziektes, die veroorzaakt worden door een foutje in één gen.
In de praktijk zal het echter niet zo snel gaan. Iemand die geen risico loopt op een ziek kind, gaat niet zo snel over op een ingrijpende behandeling als IVF. Ook zijn in Volendam veel mensen religieus genoeg dat ze zeker géén IVF, maar misschien ook geen DNA-analyse willen ondergaan. Hierdoor zal de ziekte blijven bestaan, maar het beschikbaar stellen van screening is een eerste stap om het foute gen uit de gemeenschap te krijgen.
De Amsterdamse hoogleraar  die de polikliniek in Volendam heeft opgezet pleit voor meer genetische spreekuren buiten de academische ziekenhuizen, waar iedereen met een kinderwens terecht kan. Voorlopig zal dit nog te duur zijn, maar de kosten van DNA-screening worden steeds lager. Het is zeker mogelijk dat in afzienbare tijd erfelijkheidsonderzoek voor iedereen beschikbaar is. De vraag is natuurlijk hoe gewenst dit is: willen we alle duidelijke genetische imperfecties uitroeien? De techniek is er, maar deze ethische kwestie zal nog lang onbesloten blijven. Gaan we voor deze moderne vorm van eugenetica, of gaat dit een stap te ver? U mag het zeggen.
Dit artikel verscheen op Volkskrant Opinie voor Sciencepalooza
Merel van Maarle, klinisch geneticus van het AMC, schreef naar aanleiding van dit artikel een reactie, die hier te lezen is 

woensdag 24 oktober 2012

Verslag: Discovery Festival Rotterdam

Discovery Festival had dit jaar zowaar drie locaties: Nemo Amsterdam, het Klokgebouw in Eindhoven én het nieuwe onderwijscentrum van het Erasmus MC. Op de laatste locatie was ik één van de zes bloggers die verslag legden voor de EOS iPAD special over Discovery (die vind je hier). 

Discovery Rotterdam vindt, zoals gezegd, plaats in het gloednieuwe onderwijscentrum van het Erasmus MC. De ingang is via het museumpark, om 8 uur nog behoorlijk leeg en donker. In de verte schijnen wat lichtjes, wat daar aangekomen blijkt te komen van een auto met een verlicht brein er bovenop, de BrainCar. Iets verder staat een bol waarop enorme rupsen lijken te lopen. Het effect wordt veroorzaakt door een bak water met kleine rupjes op een overheadprojector, wat schijnend op een wit doek een bijzonder effect geeft. De kaarsjes langs het donkere paadje vervolgend kom je bij de ingang van het onderwijsgebouw. Een mooi welkom op Discovery Rotterdam! 

Eva&Eva kl

Eva Meets Eva
Een groep studenten van de TUDelft maakte eerder dit jaar zorgrobot ‘Eva’. Deze robot moet in de toekomst hulp bieden in de thuiszorg. Eva kan, als je het haar vraagt, flesjes en blikjes drinken voor je halen. Ze heeft een geluidsdetector die je stem registreert, en de Kinect die in de robot zit ingebouwd, kan door het maken van een 3D-scan objecten herkennen: zo kan Eva onderscheid maken tussen een flesje en een blikje. Het onderscheid tussen een blikje cola en een blikje sinas kent ze helaas nog niet – daarvoor zou ze ook uitgerust moeten worden met een kleurendetector.
Misschien een volgend project, zegt één van de studenten enthousiast. Eva werd begin dit jaar gepresenteerd en heeft al flink veel publiciteit gehaald in Nederland. Wegens haar voornaam trok ze mijn interesse, en op Discovery Rotterdam kon ik haar eindelijk de hand schudden. Dat doet ze nog niet zo soepel – mijn hand is blijkbaar groter dan het voorgeprogrammeerde flesje en ze knijpt wel iets té hard. Maar toch leuk kennis te maken, Eva.
Bekijk hier een filmpje van Project Eva
Jongleren is zo geleerd (zegt de neurowetenschap)
Maarten Frens, hoogleraar neurowetenschappen bij ErasmusMC, ken ik nog van mijn promotieonderzoek bij zijn
afdeling. Natuurlijk wil ik wel zien hoe goed hij kan jongleren. Het gaat bij zijn experiment echter niet alleen om jongleren, maar om het aanleren van motorische bewegingen, waar je je hersenen voor nodig hebt. Preciezer: de kleine hersenen, het cerebellum, die verantwoordelijk zijn voor het aanleren van bewegingen. Voor Discovery Festival heeft professor Frens een simpel experimentje opgezet met een stapeltje bekers die je met ballen omver moet gooien. Maar wel met een extra moeilijkheidsgraad: een prismabril die je wereld 30 graden verdraait.
Natuurlijk probeer ik het experiment zelf ook uit. Met de prismabril op wordt de omgeving inderdaad behoorlijk op zijn kop gezet, en is iemand een hand geven een hele kunst. Maar nu het échte experiment:
ballen gooien. Normaal kan ik best aardig gooien, maar met de prismabril gooi ik bijna een halve meter te ver naar rechts. Na ongeveer tien keer gooien leer ik wel wat de afwijking is die de bril veroorzaakt, en kan ik ook een bal raak gooien.
Nu mag de bril af, en moet ik het nog een keer doen. Maar door de prismabril heb ik mezelf onbewust aangeleerd heb hoe ik de afwijking kan corrigeren. En dat moet ik blijkbaar ook weer afleren, dus gooi ik weer een halve meter mis, maar nu de andere kant op. Na een paar keer gooien komt dit ook weer goed, de verandering is gelukkig omkeerbaar.
Wat dit verder met jongleren te maken heeft? Het leren van jongleren, en iedere motorische handeling, gaat eigenlijk op precies dezelfde manier zegt Frens. Je voert een handeling uit, die je vervolgens corrigeert om hem de volgende keer beter te kunnen doen. Zo kun je ‘motorisch leren’ – en dat wordt gereguleerd vanuit het cerebellum. En dat is precies het onderzoek van Frens: hoe werkt dit? Het jongleren slaat aan bij de bezoekers, een handjevol mensen zijn het aan het proberen. Helaas leer je dat iets minder snel dan het corrigeren van een prismabril. Misschien kan Frens daar binnenkort eens onderzoek naar doen?
De ecologische dansvloer
Stroom opwekken door te dansen? Met de ‘sustainable dansvloer’ kan dat. Deze vloer lag eerder in het Rotterdamse poppodium Watt. De dansers wisten daar genoeg energie op te wekken voor de band die op die avond speelde, en vanavond ligt hij in het ErasmusMC. De vloer bestaat uit 8 bij 8 vierkante vloerdelen, die allemaal een beetje meeveren als je er op gaat staan. Ook gaan er lampjes in allerlei kleuren branden en flikkeren. Bij iedere stap die je zet worden een aantal watt gegenereerd. En door hard te springen genereer je meer energie.
Als ik rond 10 uur de dansvloer betreed ligt hij er een beetje verlaten bij en zijn er pas 3.500 calorieën verbrand. Maar door mijn gespring op de vloer, om uit te vinden hoe het werkt, heb ik meer mensen enthousiast gemaakt en enkele minuten laten staan er al 5.400 calorieën op de teller.  Een uur later zijn het er 18.000. Het doel van de avond is om met z’n allen, dansend, 100.000 calorieën te verbranden. Om een idee te geven van hoeveel dat is: 909 glazen bier of 56 kapsalons.
Tegen 01.00 uur komen de 50.000 calorieën in zicht, maar of het doel gehaald wordt, is afhankelijk van het enthousiasme van de bezoekers. Als 40 mensen alleen een beetje heen-en-weer bewegen reageren de vloerdelen nauwelijks en levert dit slechts zo’n 5-6 watt op. Als ze met z’n allen gaan springen, gaat de teller onmiddellijk bóven de 200. Een beetje fanatieker dus, Discovery –bezoekers!
Bekijk hier een filmpje van Dance for Sustainable Energy

-----
Er gebeurde natuurlijk nog veel meer die avond! Lees een ander verslag over Discovery Rotterdam hier, en lees ook verslagen van Discovery Amsterdam (hier en hier) en Eindhoven (hier en hier)

dinsdag 16 oktober 2012

Werken en feesten - Recensie van "Een beetje opstandigheid"

DOOR: EVA TEULING - NOORDERLICHT RECENSIE TEAM
'Werken en feesten vormt schone geesten', was de lijfspreuk van Johanna Westerdijk, de eerste vrouwelijke hoogleraar van Nederland. Maar die schone geest kon in haar ogen ook best een NSB'er toebehoren. Patricia Faasse heeft het leven van 'Hans' uitgebreid in kaart gebracht in 'Een beetje opstandigheid'.
Een beetje opstandigheid, cover.
De eerste vrouwelijke hoogleraar van Nederland - Aletta Jacobs zeker? Nee, dat was de eerste vrouwelijke studente in Nederland, de eerste hoogleraar is bijna net zo onbekend als Aletta Jacobs beroemd is. Dus, vond wetenschapshistorica Patricia Faasse, moest er maar eens een boek geschreven worden over deze bijzondere vrouw: Johanna Westerdijk, hoogleraar in de plantenziektekunde.

Johanna Westerdijk werd aan het eind van de 19e eeuw geboren in Amsterdam, haar vader was daar huisarts. Ze was een slimme leerling en had al vroeg veel interesse in de biologie. Na haar (onvolledige) middelbare schoolopleiding studeerde ze biologie, maar mocht officieel geen examens afleggen vanwege het gebrek aan vooropleiding. Toen zij vervolgens doorging met haar onderzoek, mocht ze ook niet zomaar promoveren omdat ze die biologie-titel niet had. Door uit te wijken naar München en later Zürich heeft ze uiteindelijk haar doctoraat weten te halen.
Het is 1906 als ze gevraagd wordt directeur te worden van een privaat gerund plantenziektekundig laboratorium in Amsterdam. Ze is dan pas 23 jaar oud, maar ze aanvaart de functie en gaat vol enthousiasme aan het werk. Het laboratorium zit in een veel te klein, donker pand, maar pas als de oorspronkelijke eigenaar overlijdt in 1917, verhuist het laboratorium naar een ruimer pand, Villa Java, in Baarn.
Ondertussen is Westerdijk ook directeur van het bureau Schimmelcultures, dat in beginsel niet veel voorstelt maar onder haar auspiciën uitgroeit tot een gerenommeerd instituut, nu onderdeel van de KNAW en nog steeds één van de grootste schimmelcollecties van de wereld. In Baarn groeien beide instituten uit tot belangrijke onderwijs- en onderzoeksinstituten, waar studenten uit Utrecht, Amsterdam en later heel Nederland cursussen volgen. In haar bijna 40-jarige loopbaan zal Westerdijk meer dan vijftig promovendi opleiden.
Oh, was ik maar een man
Westerdijk was een ambitieuze vrouw, die met veel toewijding voor haar planten, en later ook haar schimmels zorgde. Zeker in het eerste deel van het boek wordt veel aandacht geschonken aan haar problemen met het ‘vrouw zijn’. Al op de middelbare school laat ze zich ‘Hans’ noemen. Meerdere keren doet ze in brieven aan haar vriendinnen uitlatingen als ‘oh, was ik maar een man’. Ze denkt dat haar leven beter was geweest als ze dezelfde privileges had gehad als een man.
In 1914 bezoekt Westerdijk, na een verblijf in Indië, de Verenigde Staten. In Nederland was toen nog geen stemrecht voor vrouwen, maar in de Verenigde Staten wél. Echter, ontdekt Westerdijk snel, gelden in de VS weer hele andere regels voor vrouwen. In restaurants is er bijvoorbeeld een aparte deur voor vrouwen. Ze heeft veel moeite met deze dubbele moraal en verzucht dat een vrouw dan beter in Nederland kan zijn, zonder stemrecht, maar wel met veel meer morele en sociale vrijheid – uitspraken die haar niet in dank worden afgenomen.
Later, als directeur van het steeds groter wordende instituut, blijft ze strijden voor gelijke rechten voor vrouwen. Ze is lid, en later directeur, van de International Federation of University Women, leidt meer vrouwen dan mannen op en heeft altijd meer vrouwelijke werknemers dan mannelijke. Het feit dat ze nooit getrouwd is, en altijd kinderloos is gebleven, heeft natuurlijk vragen opgeroepen over haar seksuele geaardheid, die altijd onbeantwoord zullen blijven.
Hardwerkend feestbeest met vrije geest
Het boek geeft mooi weer hoe Hans groeit van opstandige, vrije en feestende biologie-studente tot hoogleraar die keihard moet werken om de beide instituten financieel overeind te houden, en tegelijkertijd aan de vraag naar het vele onderwijs moet voldoen. Maar ook tijdens haar topjaren als docente en directeur, blijft ontspanning een belangrijk aspect van het werk op de villa in Baarn. In een nieuw bijgebouw laat ze dan ook in steen haar lijfspreuk hakken: ‘werken en feesten vormt schone geesten’ – wat ze dan ook veelvuldig doen in Baarn.

Net als iedereen had het bureau van de Schimmelcultures het moeilijk tijdens de oorlog, toen er geen studenten waren, maar de vele duizenden schimmels wél onderhouden moesten worden. Aan het einde van de oorlog delen de medewerkers hun schaarse eten met de schimmels om ze te laten overleven. Westerdijk wordt het niet in dank afgenomen dat ze in de oorlogsperiode de belangrijke schimmels penicillum aan Duitsland heeft gegeven, wat belangrijke consequenties in het verloop van de oorlog zou hebben kunnen gehad. Westerdijk heeft altijd beweerd dat ze zéker niet de beste stammen aan Duitsland heeft gegeven, die zou ze hebben bewaard voor Nederland. Ook werkte er in de oorlog een NSB’er in Baarn, wat tot de nodige aanvaringen met het personeel leidt. Maar politieke voorkeur was voor haar niet van belang, zij vond dat wetenschap voor ging, en dat iedereen echte wetenschap een ‘schone geest’ zou hebben.
Het boek is een zeer precieze beschrijving van de verschillende periodes in Westerdijks leven. Faasse, als historica, heeft dit zeer grondig aangepakt en heel veel onderzoek gedaan. Maar soms is het iets te grondig. Het meer dan driehonderd pagina’s tellende boek is een verzameling van vele historische gegevens over Westerdijk, haar familie, haar vrienden, haar collega’s, de universitaire politiek in die tijd, en nog veel meer. Hierdoor leest het soms bijna als een geschiedenisboek, waarin lang niet alle feiten even nuttig zijn voor het verhaal. Het staat ook bol van de lange passages uit brieven van Westerdijk naar vele verschillende personen, die letterlijk in oud-Nederlands (en soms zelfs Frans en Duits) worden overgenomen, wat de leesbaarheid niet bevordert.
Echter, de vele historische feiten maken dat het boek een prachtig tijdsbeeld geeft van de verschillende periodes die het beslaat. Ook de overeenkomsten met de huidige universitaire wereld zijn opvallend: altijd geld tekort, altijd te weinig tijd om én studenten les te geven, én onderzoek te doen, én aan de universitaire bureaucratie te voldoen – dit is nu nog steeds dagelijkse praktijk. Verder is het als bioloog leuk om over de geschiedenis van de plantenziektekunde te lezen. Vele belangrijke hoogleraren uit die tijd, zoals Van Went en Ritzema Bos, leven nog altijd voort als gebouwen op Universiteiten, waar ik vaak geweest ben.
Ik had nog nooit van Johanna Westerdijk gehoord, maar na het lezen van dit interessante boek weet ik nu alles van haar, én nog veel meer dingen over de geschiedenis van het biologie-onderwijs in Nederland.
TitelEen beetje opstandigheid – Johanna Westerdijk, de eerste vrouwelijke hoogleraar van Nederland
Auteur: Patricia Faasse
Uitgeverij: Atlascontact, 2012
hardcover, 320 pagina's, 39,95 euro
ISBN: 9789025439446

zaterdag 13 oktober 2012

Debatverslag: Zijn wij ons Brein?


Verslag van een driedubbel uitverkocht debat van het ForumDwarsDiep, 9 sept 2012.

Van het boek “Wij zijn ons brein” van emeritus hoogleraar Neurobiologie Dick Swaab zijn inmiddels 350.000 stuks verkocht. Ook andere hersenboeken, zoals “De Vrije Wil Bestaat Niet” van Victor Lamme, doen het goed bij lezend Nederland. In de lijn van dit succes was ook het debat “Zijn wij ons brein”, waarin Swaab in discussie gaat met Herman van Praag (emeritus hoogleraar Psychiatrie), Marc Slors (hoogleraar Cognitiefilosofie) en Asha ten Broeke (Trouw-wetenschapsjournalist) binnen drie weken uitverkocht, en ook de live-stream in een van de andere zalen van ForumImages was volgereserveerd.

Hersenwetenschappen: deterministisch of de belofte van maakbaarheid
Debatleider Hans Harbers opent de avond met de vraag waarom men massaal boeken over hersenwetenschappen koopt. Is het het spannende van in de schedel kijken? Zijn het de beloftes van de neurowetenschappen om hersenziektes te kunnen genezen? Is het omdat de boeken (deels) beangstigend zijn? Hersenboeken doen claims die verder gaan dan een correlatie tussen een beweging van de voet en activiteit in de hersenen. Alleen al de titel, “Wij zijn ons brein” is een dergelijke claim. Waar blijft de geest dan, het onderbewuste? Zijn wij dan ook ons lichaam? En wat als de vrije wil niet bestaat, kan de mens dan wel verantwoordelijkheden nemen? Is dit niet te deterministitsch? Maar de successen van de hersenwetenschappen beloven juist maakbaarheid: het ingrijpen in de hersenen om ziektes draagbaarder te maken. Deze vragen zullen tijdens de avond aan bod komen.

Swaab: waarom wij ons brein zijn
Dick Swaab komt als eerste aan het woord. Terwijl neurobiologen vroeger zochten naar afwijkingen in de hersenen, zegt hij, wordt de neurobiologie steeds meer een zoektocht naar onszelf. En dat interesseert de mens. Ook daarom zijn hersenwetenschappen zo “in”.
Swaab geeft, net als in zijn boek, voorbeelden waarmee hij zijn stelling dat wij ons brein zijn onderstreept. Door amputeren of transplanteren van ledematen of organen, zegt hij, verandert een mens niet. Swaab verklaart dit door hersenveranderingen tijdens de ontwikkeling, in de baarmoeder. Tot het vierde levensjaar vindt er volop hersenontwikkeling plaatsvindt, maar daarmee moeten we het doen voor de rest van ons leven. Veel aspecten van het menselijk gedrag worden al vroeg in de baarmoeder vastgelegd: zoals gender-identiteit, seksuele oriëntatie, aanleg voor anti-sociaal gedrag, aanleg voor schizofrenie, depressies en verslaving. De opvoeding heeft daar slechts geringe invloed op. Ook spiritualiteit, de aanleg voor religiositeit, is grotendeels genetisch bepaald. Religieuze ervaringen kunnen worden opgewekt door elektrische stimulaties, maar ook door ziektes als epileptische aanvallen en hersentumoren. Bepaalde religieuze ervaringen uit de Bijbel, zoals Paulus die door te bidden weer kon zien nadat hij blind was geworden, kunnen uit de hersenwetenschap verklaard worden. Paulus had waarschijnlijk een epileptische aanval waardoor hij – slechts tijdelijk - blind werd. Dergelijke ervaringen ontstaan ook als de hersenen te weinig prikkels ontvangen. Bij een zeeman die wekenlang alleen water en een horizon ziet, gaan de hersens op een bepaald moment het gebrek aan beelden invullen waardoor hallucinaties ontstaan. En zo zijn er meer voorbeelden.

Religie en het brein
Religie is een van de punten waarop atheïst Swaab veel wordt aangevallen. Zijn opponent Van Praag noemde Swaab abnormaal door zijn atheïsme. Ook kreeg Swaab een boek retour, waarin stond: “Geachte heer Swaab, hierbij een gedeelte van uw boek retour, de rest is door de schredder, jammer van het geld, had ik beter aan Leger des Heils kunnen geven.” Uit het publiek heeft zeventig procent het boek van Swaab gekocht, vijftig procent zegt het ook helemaal gelezen te hebben – wat debatleider Harbers meevalt, aangezien populaire boeken vaak wél gekocht maar niet gelezen worden.
Swaab illustreert met getallen dat hij als atheïst niet abnormaal is. In Nederland gelooft 24% van de mensen in God (in de VS 95%), maar 44% van de hoogleraren is atheïst. Verder: minder dan 1% van de Nobelprijswinnaars is gelovig. Swaab ziet hierin een negatieve correlatie tussen religie en intelligentie. Maar aangezien er zoveel mensen religieus zijn moet er evolutionair voordeel aan zitten. Volgens Swaab zou religie nu geen evolutionair voordeel meer hebben. Daarmee sluit hij zijn verhaal af.

Van Praag: “God maakte Adam uit stof en blies hem levensadem in de neus”
Herman van Praag is een van de grootste criticasters van Swaab. Hij begint zijn betoog met een samenvatting van het neuraal determinisme, waar Swaab aanhanger van is. Dit stelt dat alles wat een mens een mens maakt bepaald zou zijn door de hersenen en vertaalbaar zou zijn naar hersenfuncties. De geest is hierbij een overbodig construct.
In Genesis stond “want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren”, maar met daarna  “God maakte Adam uit stof en blies hem levensadem in de neus”. Gods adem was nodig om de materie, stof, tot mens te maken. Dat is de visie van Van Praag, haaks op het neuraal determinisme: “We zijn er dankzij ons brein, maar wij zijn niet ons brein. Wij zijn onze geest, die is onze eigenheid, identiteit, authenticiteit. Het is wat voor mens u bent, welke ambities, verwachtingen en hoop u heeft. Dat maakt u uniek. En dát vindt u niet terug in de hersenen.”
Het determinisme zegt dat de mens slechts beschikt over een kleine eigen wil, en onze hersenen autonoom regeren, waardoor de mens beperkt verantwoordelijk gehouden kan worden voor zijn daden. Volgens Swaab zijn we voorgeprogrammeerd, wat hij in zijn boek met experimenten geïllustreerd heeft. Zoals een persoon, bij wie al voor hijzelf meent een beslissing te hebben genomen, verandering te registreren zijn in de hersenen. “We denken dat we zelf beslissen maar ons brein heeft allang besloten”, aldus Swaab.
Van Praag is het hier niet mee eens. Ten eerste denkt hij dat de hersenen maar voor een deel zijn voorgeprogrammeerd, dat het programmeren het hele leven doorgaat; door leren, afleren, veranderingen van karakter. Ten tweede vindt hij de conclusies uit die experimenten prematuur. “Aan alle beslissingen gaan deliberaties vooraf. Als u koffie krijgt aangeboden kunt u denken: ik heb wel trek in koffie, maar heb al veel koffie gehad, dus zeg ik nee. Dát is die hersenactiviteit die voorafgaat aan een beslissing die gemeten wordt. Maar u neemt die beslissing.” Ten derde is hij het niet eens met de stelling dat religiositeit een staat van het brein is. De behoefte aan religie ligt op psychologisch niveau – God heeft voor een religieus mens belangrijke functies: die is een zinnebeeld van creativiteit en moraliteit en een toetssteen voor het eigen gedrag. Zonder hersenen zou dit niet bestaan, maar de hersenen blijven intermediair tussen de religieuze behoefte en de bevrediging daarvan.

Religie als een moral holiday
Van Praag komt Swaab op één punt tegemoet: hij noemde atheïsme abnormaal , en geen afwijking, en bedoelt daarmee “anders dan het normgedrag”. Volgens Van Praag is het in intellectuele kringen “not done” om uit te komen voor je religie, men schaamt zich ervoor, en is dit een verklaring waarom weinig hoogleraren zeggen religieus te zijn. De Amerikaanse filosoof William James, aangehaald door Harbers, staat veel toleranter tegenover religie dan Swaab. Volgens deze filosoof gebruiken veel mensen God als een vorm van “moral holiday”, waardoor ze zelf even niet meer na te hoeven denken.

Zijn wij ons brein – is dat een issue?
De derde spreker is filosoof Marc Slors. Zal hij een middenpositie tussen de twee innemen? Zelf heeft Slors geen probleem met de titel “Wij zijn ons brein” – dit is volgens hem een non-issue – als Swaab zegt dat de geest geproduceerd wordt door de hersens, houdt dat niet in dat de geest gereduceerd kan worden tot de hersenen.
Volgens Slors houdt vrije wil in dat we opties hebben om uit te kiezen, en dat als we een keuze maken het onze eigen keuze is, niet een die gemaakt wordt door externe factoren of interne pathologie. Hersenwetenschappen gaan over de onbewuste hersenprocessen en de genen die de keuzes beïnvloeden.
Slors denkt dat de gedachte dat wij ons bewustzijn zijn een overtheoretisering is van onszelf. Onze dagelijkse handelingen komen niet voort uit allemaal bewuste processen, maar vanuit de “kwebbeldoos” die Lamme beschreef (“the interpreter”). Wij proberen de hele dag chocola te maken van wie we zijn. Als in je genen vastligt van welke muziek je houdt, is dat van jou. “Ik ben mijn brein” houdt in dat ook alle onbewuste dingen die ik doe van mij zijn.

De evolutionaire voordelen van religie
Na de drie sprekers begint de discussie met Swaab die blij is slechts “abnormaal” genoemd te zijn door Van Praag. Religie is een interessante illustratie van het “wij-zijn-ons-brein”- en het “vrije-wil”-idee, vervolgt Harbers. Religie heeft evolutionaire voordelen - gehad, voegt Swaab toe. Maar hoe kan Swaab denken dat religie voorgeprogrammeerd is, terwijl hij ook een pleidooi geeft om ermee te stoppen? Swaab vergelijkt dit met agressie: dit had een evolutionair voordeel, maar nu niet meer, dus er is ruimte om eraf te stappen. Van Praag denkt dat religie bij de moderne mens uit vrije wil komt. Maar hoe verklaart Swaab dan uit evolutionair perspectief de niet-gelovigheid van hoogleraren? Swaab herhaalt zijn eerdere visie, van een gedeeltelijk genetische spiritualiteit die wordt ingevuld afhankelijk van de omgeving waarin men opgroeit. Zonder sociale druk om spiritualiteit te beleven, gaan mensen ontkerkelijken. Hoogleraren hebben volgens Swaab die context wel, maar die aanleg niet.
Slors luistert toe en verklaart dat hij eigenlijk geen tegenstelling tussen de twee ziet. Hij hoort de heren hetzelfde proces beschrijven, Van Praag van binnenuit en Swaab van buitenaf. Swaab wil zich afhouden van het idee dat religiositeit nodig is voor creativiteit en moraliteit, net als zingeving, want dan kan ook als atheïst. De basis van moreel gedrag vinden we al bij apen en dat moet de religie niet claimen.
Aangezien het debat mede georganiseerd wordt door het Kerkelijk Oecomenisch Overleg Zuid-Groningen vraagt Harbers de zaal wie er gelovig is. Dat zijn slechts een handjevol mensen, en niemand wil verdedigen dat zonder religie het leven zinloos is. Dat zou Swaab gelijk geven, maar Van Praag bedoelde dat bij gelovigen God een toetssteen voor gedrag is, maar niet de enige bron van moraliteit, zingeving en creativiteit. Slors is het eens met Swaab, in dat moraliteit er eerst is en religie dit kan articuleren.
Maar – zijn wij ons brein nu wel of niet?
Terug naar de titel, “wij zijn ons brein” - hoe controversieel is dat eigenlijk? Slors herhaalt dat dit wel meevallt. Hersenen zijn heel erg belangrijk, maar de filosoof verbaast zich over de controverse over iets dat niet echt een punt is. Harbers vindt de stelling veel te reductionistisch – als ik mijn brein ben, zegt hij, en ik kan fietsen, kan mijn brein dan fietsen? Natuurlijk niet, maar een hersencel kan wel beslissingen maken, antwoordt Swaab. Volgens Van Praag zijn neurobiologie en psychologie heel aparte vakgebeiden en lopen we voorbij aan het kernmysterie: wie is die ik? Die hersenen? De homunculus? Die hebben we nooit gevonden, en ook dit blijft een mysterie, denkt Van Praag. Maar volgens Swaab is er wel degelijk veel te zeggen over zelfbewustzijn, wat een dynamisch proces vanuit onze zintuigen is, en een interactie met de omgeving die wordt geïntegreerd in de hersenen. Hij denkt dat de neurowetenschappen het mysterie wel kunnen oplossen.

De roodkeelsialia en de omgeving
Bijna een halfuur te laat start Asha ten Broeke haar column. Zij is het niet eens Swaabs claim dat seksuele geaardheid en mannelijk/vrouwelijkheid  al in de baarmoeder vastgeled is. Aan de hand van een vogeltje, de roodkeelsialia (met blauwe veren) demonstreert ze hoe de omgeving gedrag bepaalt. “Normaal ruilen de mannetjessialia’s nestplekken voor seks, waarbij er ook mannetjes zonder nest overblijven. Sommige mensen vonden dat zielig en maakten nestkastjes, waardoor de vrouwtjes vervolgens meer eisen gingen stellen, en ze alleen de beste vaders als partners wilden. Dit gooide de hele vogelpopulatie omver.”
Ze gebruikt dit voorbeeld om te illustreren dat de omgeving bepaalt wie we zijn. Echter, volgens Swaab spelen meisjes met poppen om hen op latere leeftijd voor te bereiden op het leven. Swaab illustreerde dit in zijn boek met een experiment met aapjes die jongens-en meisjesspeelgoed kregen, waarvan de conclusie Swaabs stelling onderschrijft. Die studie is volgens Ten Broeke behoorlijk slecht uitgevoerd; een speelgoedpannetje werd bijvoorbeeld ingedeeld bij meisjesspeelgoed, maar waarom zou dat zo zijn voor een aap?
Homoseksualiteit en genderrolverdeling zijn ook niet overal hetzelfde. Er zijn volkeren waarbij vrouwen jagen en mannen op kinderen passen, en volken waarbij pubervrouwen vissen en puberjongens op de kleine zusjes passen. Volgens weer een ander volk is seks is niet gekoppeld aan genot, maar puur nuttig voor voortplanting.
Westerse onderzoekers zijn hersentechnisch de uitzondering volgens Ten Broeke, en aangezien bijna alle kennis over ons brein voortkomt uit onderzoek met blanke, westerse, hoogopgeleide proefpersonen (psychologiestudenten) worden die effecten enorm overschat. Wij zijn dan misschien ons brein, concludeert ze, maar ons brein is een cultureel orgaan. Het is geen nature, maar nurture. Niet de biologie, maar de omgeving die ons gedrag bepaalt.

“De tegenstelling nature/nurture is achterhaald”
Swaab vindt de tegenstelling nature/nurture behoorlijk achterhaald. Volgens hem vindt de ontwikkeling van het brein plaats door zowel genetische achtergrond en omgeving, en die interactie is cruciaal. Hij geeft voorbeelden van mensen die van sekse zijn veranderd, hoe door een mislukte operatie en vervolgens een penisamputatie een jongen een meisje werd gemaakt, maar geen enkele psychologische hulp en hormoontherapie konden van deze jongen een vrouw maken. Ten Broeke heeft een ander voorbeeld, maar volgens Swaab zijn er slechts vier gevalsbeschrijvingen, waarvan er drie zijn mislukt en één persoon biseksueel is geworden.
Harbers brengt de discussie terug op het punt: is brein versus geest gekoppeld aan noodzaak versus vrije wil, en aan nature versus nurture? Van Praag ziet een medestander in Ten Broeke, in zijn idee dat de interactie tussen gen en omgeving niet ophoudt na het eerste levensjaar. Slors denkt dat dit misschien weer hetzelfde is als die kwebbeldoos, want veel van wat we doen, doen we onbewust. Maar of we daarmee onszelf veranderen - daar moeten we onderzoek naar doen.

Aangeboren criminaliteit
Een vraag uit de zaal gaat over criminaliteit: als de meeste eigenschappen al vastgelegd worden, is dat dan ook zo met criminele eigenschappen (liefde voor afwijken van de regels), en hoe zit het dan met straffen? Swaab antwoordt dat de maatschappij regels nodig heeft. Slaan, wat apen doen, hebben wij uitbesteed aan justitie. Een reden om mensen te straffen is de hoop om gedrag te veranderen. Maar nu zitten in de gevangenis negentig procent psychiatrische patiënten die je eigenlijk moet behandelen in plaats van straffen. Ook de combinatie TBS en straf vindt Swaab raar, omdat eerst de straf wordt gegeven en dan pas de behandeling, terwijl je als pyschiatrisch patiënt niet (compleet) verantwoordelijk gesteld kan worden voor je daden. Er is volgens hem onderscheid tussen karakter en gedrag. Gedrag kun je veranderen, maar karakter niet. En dat is het probleem met schizofrenie of borderline – dat veranderen is moeilijk.
Uit de zaal komt de opmerking dat psychiatrische ziektebeelden wel erg normatief zijn. Homoseksualiteit was vroeger ook een afwijking. Wat is dan het verschil tussen psychiatrische waanbeelden en religieuze ervaringen? Van Praag reageert hierop - je kunt je inderdaad afvragen of Breivik een waan had, zegt hij. Een wereld die niet zintuiglijk waarneembaar is, zoals bij wanen, wordt pas storend als het problemen kan opleveren voor het individu of de omgeving.
Terug naar een van de kernvragen van het debat: waarom koppelt Swaab hersenonderzoek zo aan kritiek op de maakbaarheidsgedachte, en waarom koppelt Van Praag hersenonderzoek zo aan een pessimistische gedachte? Volgens Swaab had het maakbaarheidsgeloof van de jaren zestig en zeventig voordelen: iedereen kon naar de universiteit als je je best maar deed,  maar als er iets misging was de moeder altijd de schuldige. Autisme, schizofrenie, homoseksualiteit: het kwam allemaal door de moeder. Het belang van de omgeving werd enorm overschat, en hij heeft kritiek op díe maakbaarheid, niet op de maakbaarheid van het oplossen van ziektes door hersenwetenschappen. Van Praag zegt dat hersenwetenschappen inderdaad veelbelovend zijn. Voor hem houdt maakbaarheid in dat de mens er iets van kan maken in zijn leven. Waarbij de omgeving buitengewoon belangrijk is.

Uit vrije wil
Het is al ruim over tienen, en Swaab krijgt nog een laatste vraag van Harbers: hij is actief in een club voor euthanasie, en die club heet... Uit Vrije Wil, terwijl hij zelf zegt dat de vrije wil niet bestaat. Swaabs tegenwoord is dat hij al lid van de club was voordat de naam bestond, en hij in het buitenland was toen de naam werd verzonnen. Om geen spelbreker te willen zijn heeft hij er erbij gelaten. De keuze om je eigen levenseinde door te maken is erg bepaald door de omstandigheden, er zijn weinig vrijheden, maar de mogelijkheden moeten er wel zijn. En zo eindigt het debat waarvan de sprekers het nooit met elkaar eens zullen worden.

donderdag 11 oktober 2012

Mannen en vrouwen van staal worden steeds ouder


Deze maand in de wetenschapsrubriek wederom een opsteker voor de oudere triatleet. Want onderzoek van Franse sportwetenschappers heeft laten zien dat in de afgelopen 25 jaar de prestaties van 45-plussers erorm zijn toegenomen ten opzichte van kwieke jonge honden.

Mensen worden steeds ouder en blijven ook steeds langer gezond. Het is dus niet opmerkelijk dat ook steeds meer oudere mensen langer actief blijven op sportief gebied. Een 101-jarige die een marathon loopt is nog steeds meer uitzondering dan regel, maar er zijn steeds meer 80-plussers die een marathon voltooien. Ook steeds meer oudere sporters doen (nog steeds) aan triatlon. Het was echter nog nooit exact uitgezocht hoe de prestaties van de hedendaagse oudere triatleet zich verhouden tot een oude Ironman enkele decennia geleden.

Om dit uit te zoeken, verzamelden de Franse onderzoekers finishtijden van de Ironman op Hawaii, van 1986 to 2010, van totaal 7825 vrouwen en 27.468 mannen. Ze maakten een onderverdeling in leeftijd van 18-29 jaar, 30-39, 40-44, 45-49, 50-54, 55-59 en 60-64. 65-plussers werden helaas niet meegenomen in het onderzoek, slechts omdat dit er te weinig waren. Er was een sterke daling te zien in het percentage jonge triatleten dat bij de deelnemers behoorden. Zo bestond de leeftijdsklasse 18-29 bij de vrouwen in 1986 nog uit 40% van de deelnemers, in 2010 was dit slechts 15%. Ook de leeftijdsgroep 30-39 werd relatief kleiner, ten gunste van triatleten van boven de 40. Bij de mannen was een vergelijkbaar patroon te zien. De onderzoekers denken dat er in verhouding minder jonge atleten meedoen aan de Ironman, aan de invoering van de kwart triathlon als olympische afstand, waardoor jongeren juist daarvoor gaan trainen.

Vervolgens analyseerden de onderzoekers de finishtijden van de verschillende leeftijdsgroepen, waarbij de top-10 van iedere leeftijdsgroep boven de 40 werd vergeleken met de top-10-tijden van de jongere triatleten (de leefijdsgroep 18-39 jaar). Het was duidelijk te zien dat de oudere triatleten steeds beter waren geworden de afgelopen 25 jaar, zeker bij vrouwen was een enorm verschil te zien. Presteerden vrouwen van 50 in 1986 op slechts 60% van de prestatie van de jongere atleten, in 2010 was dit opgelopen tot 82%. Bij mannen was het verschil kleiner, maar werd ook duidelijk dat de oudere triatleten steeds meer hun mannetje staan tegenover de jongeren. Omdat fietsen minder impact heeft dan hardlopen, werd aangenomen dat oudere sporters beter zouden blijven in fietsen. Maar de toename in prestatie was op alledrie de onderdelen vergelijkbaar.

Interessant ook, zeker in lijn met een eerder artikel over de prestatie van vrouwen ten opzichte van mannen, is dat de vrouwelijke sporters hun verschil met mannen flink in wisten te lopen. Dit komt dus doordat het steeds meer geaccepteerd wordt dat vrouwen, en dus ook oudere vrouwen, meedoen aan dergelijke sportieve activiteiten.

Kortom, de oudere triatleet wordt steeds sneller (of steeds minder langzaam) dan de jongeren. Artsen raadden enkele decennia geleden 50-plussers nog sterk af om een marathon te lopen, maar duursporten kan nu gezien worden als een goede manier van Healthy Ageing. Dus, ga vooral door met triatlon!

Bron:  Relative improvements in endurance performancewith age: evidence from 25 years of Hawaii Ironman racing. Romuald Lepers & Christoph A. Rüst & Paul J. Stapley & Beat Knechtle

Dit artikel verscheen in de Tribune - het clubblad van triatlonvereniging GVAV te Groningen

De Academische Jaarprijs. Een leuke wedstrijd, maar het kan wel beter....

De strijd om de Academische Jaarprijs is in volle gang. Het is jammer dat jonge onderzoekers geen kans maken,  alleen de toppers. Vindt oud-deelnemer Eva Teuling.
Over enkele weken is de finale van de Academische Jaarprijs 2012 – een wedstrijd voor de “beste vertaling van wetenschappelijk onderzoek naar een groot publiek”. In deze zesde editie zitten twee teams van de RUG in de finale. Groningen kende eerder twee succesvolle teams. In 2008 was het team van Sterrenkundige Peter Barthel de winnaar met “Ontdek het onzichtbare heelal”, in 2010 grepen de Genenkrakersnét naast de felbegeerde hoofdprijs.
De Academische Jaarprijs is een goede stimulans om onderzoeksgroepen met creatieve plannen een kans te geven een communicatie-project op te zetten. Maar het kan beter. Meer ruimte voor jonge onderzoekers en bredere media-aandacht kunnen van de Academische Jaarprijs écht een breed gedragen wetenschapsprijs maken.
Tot nu toe wordt voornamelijk geselecteerd op de wetenschappelijke kwaliteit van de onderzoeksgroep. Natuurlijk is het goed om topwetenschap te communiceren, maar de focus hierop leverde veel kritiek op van de universiteiten. De organisatie heeft de structuur van de prijs enigszins veranderd, maar nog steeds is topwetenschap een belangrijk selectiecriterium. Een jonge onderzoeksgroep die een leuk plan wil indienen maakt weinig kans. Slechts gevestigde onderzoekers komen door de eerste ronde.
De projecten die de finale halen zien er altijd professioneel uit. De meeste plannen worden niet in de doorlooptijd van de Academische Jaarprijs, een dik half jaar, uitgewerkt; veel teams zijn al eerder bezig met het uitwerken en soms al uitvoeren van hun plannen. Vaak nemen ze (communicatie)bureaus in de arm of krijgen ze steun van de communicatieafdeling van hun universiteit. Want, hoe professioneler een plan oogt, hoe groter de kans om de felbegeerde finale te halen, zeggen winnaars van de prijs desgevraagd.
Het winnen van de Academische Jaarprijs is niet iets wat je er als onderzoeksgroep even bij doet. Verschillende onderzoekers geven aan dat ze bijna een jaar geen onderzoek hebben kunnen doen. Veel teams nemen een projectcoördinator aan die ze het regelwerk en de contacten met de pers uit handen neemt, maar dan nog hebben de wetenschappers het razend druk. Vaak moet er ook geld bij om alles uit te kunnen voeren. Teams vinden externe geldschieters, vaak al voordat ze gewonnen hebben, en veel universiteiten verdubbelen de prijs van hun team.
De professionalisering van de prijs is een waarborg voor kwaliteit gebleken. Maar tegelijkertijd haalt een onderzoeksgroep de finale niet zonder een waslijst aan toppublicaties, een groot team met veel studenten, veel connecties en de financiële ruimte om een projectleider aan te nemen, waardoor de Academische Jaarprijs een soort wedstrijd tussen topwetenschappers wordt. Dat is jammer, want ook de “gewone” wetenschap is mooi om te communiceren.
Verder zou de prijs gebaat zijn bij meer openheid. Hoeveel geld de teams besteden is onduidelijk, ook bij de organisatie. Wat nu eigenlijk een “succesvol plan” is, wordt nergens gedefinieerd. Ook weet de organisatie niet hoeveel mensen bereikt worden, en hoeveel mankracht nodig is voor uitvoering van een project. Winnende teams hoeven geen verantwoording af te leggen over het geld en het succes van hun project.
Tenslotte. Er moet meer media-aandacht komen. De media-partners van de Academische Jaarprijs, VPRO en NRC, hebben een achterban die vaak al intrinsiek geïnteresseerd is in wetenschap. Het zou juist goed zijn als de organisatie zich meer zou richten op het échte grote publiek.
Eva Teuling (met dank aan Peter Barthel)




woensdag 10 oktober 2012

Night of the Nerds 2012


De Night of the Nerds, een festival over techniek en gadgets voor jongeren, vond zaterdag 6 oktober plaats in NEMO. Ik heb voor de website berichten over de verschillende programma-onderdelen geschreven (bekijk het programma op de website)  en was op de Night zélf ook aanwezig als reporter. Heb je het gemist? In april heb je nog een kans voor een cool festival: Nerds on Stage, in de Rotterdamse Schouwburg.

Als een echte nerd bestuurde ik een robot, at sprinkhanen, zag door de ogen van een helikopter en interviewde de grootste Nerds van deze avond. Lees hieronder mijn verslag. 

Kruip in de huid van een Nao-robot

Het Dutch Nao Team had een aantal Nao-robots meegenomen naar Nemo. Deze Nao’s waren zodanig geprogrammeerd, dat je ze als bezoeker zelf kon besturen. Met een Kinect volgden de handjes van de Nao jouw armbewegingen, en kon je proberen de robot een blok op te laten pakken, en ergens anders weer neer te laten zetten. Dat klinkt een stuk makkelijker dan het in werkelijkheid was.

De armen reageerden niet altijd even soepel op mijn bewegingen, en omdat één van de leden van het team het lichaam bestuurde, ging de robot soms te ver naar voren, waardoor de robot de blokken steeds omgooide. Uiteindelijk is het dan toch gelukt en kan ik ook trots zeggen dat ik een Nao-robot heb bestuurd. Met blokken spelen voor gevorderden.

Hightech food

De Food and Jazz DJ’s hadden op het bovendek een mooi plantentuintje uitgestald, met allerlei eetbare bloemen en kruiden. Ook de gevriesdroogde sprinkhanen en meelwormen vonden weer gretig aftrek. Natuurlijk moest ik al die exotische hapjes ook even proeven.

Ook hadden ze speciale Chinese bloemetjes zie je mond laten schuimen en je smaken neutraliseren, volgens de dame achter de bar. De smaakexplosie van de bloemetjes werd nog eens versterkt door de pompoeuze muziek door de koptelefoon, die ik gelijktijdig te horen kreeg. Misschien was het door de dubbele zintuiglijke stimulatie dat ik na afloop even een luchtje moest scheppen op het bovendek. Ik geef toch de voorkeur aan een knapperige sprinkhaan.



Hightech mode 

De prachtige gouden outfit met ritsen waarin Beorn Lebenstadt rondliep door Nemo was me al eerder op de avond opgevallen. Op het bovendek van Nemo kwam ik hem weer tegen, en bleek de kleding veel meer te zijn dan het in eerste instantie leek. De vriendin van Beorn (mode-ontwerpster Maartje Dijkstra) had het high-fashion kledingstuk ontworpen, waardoor het niet zo misstaan op de catwalk.

Maar de vele ritsen waren meer dan alleen decoratief – ze werkten ook om de DJ-set van Beorn te bedienen. Door de ritsen open en dicht te doen, kon hij de sliders van de DJ-software op zijn computer besturen. Onder de risten liepen kleine stroompjes, waarvan de grootte kon worden aangepast door de positie van de rits. Zo kan Beorn muziek maken met zijn kleding. Echte high-tech high-fashion!


Bij Nerds on Stage  in Rotterdam, geeft Beorn een DJ-performance met zijn kleding. Komt dat zien!





Zien wat een drone-helikopter ziet 

Vlak bij de ingang staat een jongen met een mooie drone-helikopter. Iedereen heeft ze al wel eens gezien, maar heb je wel eens gezien wat zo’n drone nu zelf ziet? Ik niet, en dat kan hier met een Virtual-Reality bril, die je laat kijken door de camera die op de helikopter gemonteerd zit.

Dat blijkt heel raar te zijn. Eerst lijkt het even alsof je gewoon televisie kijkt door een bril, maar als de drone werkelijk opstijgt, zie je ineens de wereld van boven, terwijl je nog geen centimeter bewogen hebt. De drone draait vervolgens, waardoor je jezelf in beeld ziet.

Het beeld dat je met je ogen zien verandert, zonder dat je beweegt, en omgekeerd, als je je hoofd beweegt verandert het beeld niet mee. Hierdoor raakt je evenwichtsorgaan enigszins in de war, waardoor al veel bezoekers duizelig of misselijk geworden zijn, volgens de begeleider van het project. Zo ook ik – enigszins dizzy zet ik de bril weer af, een leuke experience. 


De Nerd-quiz 

Driemaal werd hij gepresenteerd: de Ultieme Nerd-Quiz, gepresenteerd door quizmaster Philip Dröge van de populair-wetenschappelijk website Faqt.nl. Wie weet het meeste en wordt de winnaar van de quiz?

De winnaars van de avond zijn Sander uit Grooteboek (hij zit in 5VWO), Laura uit Zaandijk (ze zit in 6VWO) en Nils (6 VWO). Waarom zij denken nerds te zijn (of juist niet)? Bekijk de korte interviews met de winnaars in deze filmpjes:





donderdag 4 oktober 2012

Foutjes, fraude of sensatie?



512px-PCR_tubes
Een paar weken terug stond in de NRC een bericht over hoogleraren die geschrapt wilden worden van een wetenschappelijk artikel (link). Het ging om een artikel van Elke Geraerts, universitair hoofddocent psychologie van het Erasmus MC en lid van de prestigieuze Jonge Akademie. Eerder dit jaar werd zij nog gekroond als de slimste vrouw van Nederland door de Viva. Maar het bericht in de NRC was niet zo positief: er zouden meerdere slordigheden in de gepubliceerde artikelen van Geraerts hebben gestaan en ze zou slecht hebben meegewerkt aan het corrigeren van de onjuistheden. Geraerts heeft echter wél tekst en uitleg gegeven aan een onderzoekscommissie, die daarmee tevreden was. Geen tweede fraudegeval à la Stapel, maar wel weer ophef over wetenschappers en hun publicaties.
Sinds de omvangrijke en verbijsterende fraude van Diederik Stapel vorig jaar bekend werd, is de Nederlandse media erg alert op alles wat maar naar fraude ruikt. Kranten als NRC en Volkskrant deden uitgebreid onderzoek naar fraudegevallen op verschillende universiteiten en lieten klokkenluiders aan het woord. De meningen over de schaal van wetenschapsfraude zijn verdeeld – terwijl Hans Clevers, president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), meent dat wetenschapsfraude vrij zeldzaam is (zie bijv hier), vinden anderen dat de wetenschap niet meer zelfreinigend is (zie hier). Om toekomstige fraudegevallen te kunnen voorkomen stelde de KNAW in het najaar van 2011, op het hoogtepunt van de berichtgeving over Stapel, een commissie samen die zou inventariseren hoe onderzoekers beter met hun gegevens konden omgaan.
Code wetenschapsbeoefening
Vorige week publiceerde de commissie, onder leiding van oud-hoogleraar Kees Schuyt, haar advies over omgang met wetenschappelijke onderzoeksgegevens. De korte conclusie van het 135-pagina’s tellende rapport is: “De regels zijn goed, maar de naleving moet scherper”. Er bestaat namelijk regelgeving over fraude, de Code Wetenschapsbeoefening van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU). Deze is op de website van de VSNU te downloaden, waar ter illustratie ook alle behandelde fraudegevallen sinds 2005 zijn te vinden. Onder het motto Voorkomen is beter dan genezen omschrijft de VSNU het doel van het rapport met“Onderzoekers, promovendi en studenten krijgen de eisen van integere wetenschapsbeoefening voorgehouden. In de promotieopleidingen—en ook daaraan voorafgaand (…)—wordt systematisch aandacht gegeven aan de correcte manier van onderzoek doen. Bij hun aanstelling aan de universiteit moeten onderzoekers verklaren de code wetenschapsbeoefening te kennen en daarnaar te zullen handelen.”
Echter, in de 8 jaar dat mijn wetenschappelijke carrière heeft geduurd, heb ik (en bij navraag ook anderen) deze VSNU-code nooit gezien. De belangrijkste aspecten van de VSNU-code, zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid van onderzoek, worden je in een goede wetenschappelijke opleiding gelukkig vanzelf duidelijk. Gegevens verzinnen zoals Diederik Stapel, is nooit bij me opgekomen, maar ik sluit niet uit dat ik, tijdens de honderden experimenten die ik heb gedaan, ooit twee buisjes omgewisseld heb, of een foto verkeerd heb gelabeld. Ben ik een fraudeur als dit inderdaad het geval was? Of gewoon een mens die een fout maakt?  
Vertrouwen
De KNAW wil met hun advies de onderzoekers meegeven dat: “voor de individuele onderzoeker zorgvuldig en integer gedrag … vanzelfsprekend moet zijn: ‘doing the right thing even when no one is watching’”. Dit is voor de meeste wetenschappers doodnormaal, maar extra bewustwording kan geen kwaad. Ik ben zeker niet de enige wetenschapper die in 8 jaar de regels nog nooit heeft gezien. Het zou voor iedere in Nederland werkzame onderzoeker verplicht moeten worden deze (nog eens) te lezen, iets waar de universiteiten op moeten aansturen. Hopelijk zullen onderzoekers dan, wakker geschud door recente fraudegevallen, elkaar makkelijker aanspreken op kleine ongeregeldheden en zullen gevallen als Stapel eerder opgemerkt worden. Ook zou dit goed zijn voor de wetenschappers die een minder goede wetenschappelijke opleiding krijgen, wat helaas ook voorkomt. Dit laatste dreigt steeds vaker te gebeuren door een structurele verandering in de geldstromen binnen de wetenschappelijke wereld, waarbij “universiteiten steeds commerciëler gaan denken, en meer bezig zijn met samenwerking met bedrijven, dan onafhankelijke wetenschapsbeoefening” – aldus Kees Schuyt in de NRC, n.a.v. de presentatie van het KNAW-advies.
Ondanks het geval Stapel heeft de KNAW gelukkig nog vertrouwen in hun wetenschappers, maar waarschuwt ze dat we wel moeten blijven opletten. Laten ook de media en het publiek ervan uitgaan dat wetenschappers niet frauderen, in plaats van elk foutje op te blazen. Veruit de meesten zijn niet op roem belust, maar zijn op zoek naar de waarheid. Helaas maakt een mens ook in die nobele zoektocht wel eens een foutje.
Dit artikel verscheen op de website van Volkskrant Opinie voor Sciencepalooza