De vraag van deze maand komt van mijzelf. Ik ging altijd naar de zwemtrainingen in Kardinge. Een heerlijk ruim zwembad en niet te druk, maar ik kreeg in de loop van vorig jaar het late tijdstip van de trainingen niet meer voor elkaar. Dus verplaatste ik mijn trainingsuurtje naar wat eerder op de avond en sloot aan in het propvolle Helperbad waar soms net zoveel mensen in 4 banen lagen als in Kardinge in 6 banen. Met een hoop geklots tot gevolg. Maar ook op de rustigere momenten viel het mij op dat het water in het Helperbad veel meer klotste en golfde dan in Kardinge, en ik daardoor minder snel kon zwemmen. Ligt dat aan het feit dat het zwembad in Kardinge 2 meter diep is en in het Helperbad soms nog geen 1.5 meter? Of denk ik alleen maar dat het zo is als excuus voor mijn matige zwemprestaties?
In 2011 was dit een vraag op de Nationale Wetenschapsquiz van de NWO, die ieder jaar rond Kerst wordt uitgezonden. De vraag was daar wat anders geformuleerd, namelijk hoe de zwemtijden van sprinters tijdens een wedstrijd onderling verschillen als het water ondieper wordt. De vraag werd gedemonstreerd met een leuke proef met zwemmers in een diep en een ondiep zwembad - bekijk zeker het filmpje.
Het antwoord komt op het volgende neer: door het zwemmen produceer je drukgolven in het water die zich verspreiden door het zwembad. Deze drukgolven gaan niet alleen horizontaal, maar ook de diepte van het zwembad in, waar ze door de bodem weer worden weerkaatst. Als zo’n drukgolf weer bij jou terecht komt ervaar je dat als extra weerstand, en zwem je dus minder snel. Dit is inderdaad wat je ervaart als het zwembad erg vol is: al het gespetter van je buren veroorzaakt enorm veel golven, en die veroorzaken meer weerstand waardoor het lastiger zwemmen is.
Dit werkt dus ook in de diepte. Bij de Nationale Wetenschapsquiz hebben ze met een natuurkundige formule voorgerekend vanaf welke diepte een zwemmer hier last van gaat krijgen. Hiervoor gebruiken ze het Froudegetal, bedacht door de Engelse ingenieur William Froude, waarmee het gedrag van vloeistoffen beschreven kan worden. De precieze berekening zal ik je sparen (daarvoor kun je naar het filmpje kijken), maar het komt er op neer dat bij een diepte lager dan 1,72 meter een zwemmer inderdaad last krijgt van zijn eigen drukgolven. Inderdaad dus niet in Kardinge, maar wel in het Helperbad.
Echter, zeggen de makers van de Wetenschapsquiz, recreatieve zwemmers zwemmen te langzaam om iets van die extra weerstand te merken… Beeld ik het me dan toch in, of zwem ik harder dan ik denk?
Eva Teuling
NB: heb je nog vragen over sport waar de wetenschap wellicht een antwoord op heeft? Stuur ze naar Eva.Teuling@gmail.com - ik kan er wel weer wat gebruiken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten