woensdag 19 december 2012

Wetenschappelijk verantwoord oud worden

elderly couple
Mensen doen de raarste dingen om maar zo lang mogelijk te kunnen leven. Sommigen volgen een hongerdieet, anderen slaan iedere dag een handvol peperdure pillen achterover. Het wetenschappelijk bewijs voor dit soort methodes is echter flinterdun.
Calorische restrictie
Eén manier om het leven te rekken zou zogenaamde “calorische restrictie” (CR) zijn. Al 75 jaar is bekend dat een vermindering van de hoeveelheid calorieën bij ratten en muizen leidt tot een flinke verlenging van de levensduur. Vele wetenschappers hebben zich sindsdien gebogen over het mechanisme hierachter, wat nog steeds niet helemaal ontrafeld is, maar een handjevol mensen hebben de observatie in knaagdieren alvast rechtstreeks vertaald naar hun eigen situatie. Zij zijn ervan overtuigd dat door dagelijks 70% minder calorieën te eten dan aanbevolen, ze lang en gezond oud zullen worden. Er is zelfs een Caloric Restriction Society, die informatie geeft over onderzoek en praktische zaken aan iedereen die geïnteresseerd is in deze levensverlengende methode.
Maar echt gezond is dit natuurlijk niet. Ondervoeding, zoals door CR, kan leiden tot osteoporose, spierafbraak, onvruchtbaarheid en meer ellende. Ook is het nog maar de vraag of de rest van je leven honger lijden opweegt tegen ouder worden, maar dat terzijde. Verontrustender is dat het nog helemaal niet aangetoond is dat CR bij mensen echt tot een langer leven leidt. Dit is ook lastig te onderzoeken. Er is wel een studie gaande met mensen die vrijwillig aan CR doen, maar dit slechts een handjevol mensen. Ook is het lastig te controleren of ze allemaal exact hetzelfde eten en leven (wat bij muizen in een laboratorium veel makkelijker is). Daarnaast raadt de CR Society ook aan om vooral gezond te eten, met veel fruit en vezels. Tegenover een gemiddelde fastfoodliefhebber heb je dan al snel een decennium gewonnen.
Dertig jaar geleden is een groep onderzoekers begonnen met een studie met CR bij apen, die duidelijk meer op de mens lijken dan muizen. Deze zomer verschenen de resultaten van deze langdurige studie. Het levensverlengend effect van CR was bij de apen niet zo overduidelijk als bij muizen. Dat kan aan de studieopzet liggen,  omdat de controlegroep apen óók een gezond dieet kreeg en er daarom weinig verschil in levensduur was (zie ook commentaren hierover in VK en Nature). Maar het kan ook inhouden dat CR bij primaten geen effect heeft. Deze studie geeft dus geen wetenschappelijk bewijs dat CR levensverlengend is. Helaas voor de hongerlijders.
Pilletjes en wondermiddeltjes
Als honger lijden niet werkt, dan maar aan de pilletjes? Er bestaan tientallen, zo niet honderden, wondermiddeltjes waarvan de makers claimen dat dagelijks innemen tot een gezonde oude dag zal leiden. Vitaminepillen en tabletjes met anti-oxidanten zijn redelijk onschuldige (en goedkope) middeltjes, die echter alleen een gezondheidsbevorderend effect hebben als je heel slecht eet of langdurig ziek bent. Er bestaan echter ook veel duurdere kwakmiddeltjes, die slechts onder laboratoriumcondities in een kweekbakje met cellen hun levensverlengende functie hebben bewezen. Zulke middeltjes worden aangeprezen door serieus ogende pseudo-wetenschappers, nepartsen en rare types, zoals Ray Kurzweil, die 150 vitaminepillen per dag slikt, om zijn “biochemie te reprogrammeren”, of Aubrey de Grey die een prijs uitreikt voor wetenschappers die de langstlevende muis kunnen maken. Zij schrijven boeken en geven wereldwijd lezingen over hun pseudowetenschappelijke manieren om zo oud mogelijk te worden. Dat zij beiden van oorsprong computerwetenschappers zijn lijkt overigens niemand een probleem te vinden. Ook voor het levensverlengende effect van pilletjes, poedertjes en de strategieën van verouderingsgoeroes is nog nooit wetenschappelijk bewijs gevonden.
Ouderdom: onaantrekkelijk
Een simpele truuk om heel oud te worden bestaat volgens de wetenschap dus helemaal niet. Maar waarom zou men überhaupt heel oud willen willen? Ouderdom is helemaal niet zo leuk. Ook al is de gezonde levensverwachting voor zowel mannen als vrouwen de afgelopen decennia spectaculair gestegen (zie hier), lang niet iedereen wordt in goede gezondheid oud. Veel mensen krijgen op hogere leeftijd dementie of de ziekte van Alzheimer (ruim 40% van de mensen boven de 90 jaar heeft dementie). Kanker komt veel meer voor op oudere leeftijd (ruim 30% van de nieuwe kankergevallen is boven de 75 jaar) en ouderen hebben vaker hart-en-vaatziekten. Het uitzicht op ouderdom is eigenlijk helemaal niet zo aantrekkelijk.
Dus mensen: stop met al die pilletjes en rare hoe-word-ik-oud-diëten. Hoe saai het ook klinkt: gezond eten, niet roken en genoeg bewegen zijn nog steeds de enige wetenschappelijk bewezen methodes om zo oud mogelijk te worden en er ook nog zo gezond mogelijk bij te blijven. Daar kan geen (pseudo)-wetenschap tegenop.

donderdag 6 december 2012

Net als blote voeten


Hardlopen op blote voeten, zoals mensen al duizenden jaren doen, geeft minder kans op blessures dan hardlopen op dempende sportschoenen. Dat bleek een paar jaar geleden uit onderzoek aan de universiteit van Harvard. Ontketend door dit inzicht werd barefoot running een trend onder hardlopers.
Sportschoen-fabrikanten spelen hier handig op in door “minimalistische” schoenen te maken: slechts een dun stukje rubber onder de voetzool, waardoor het hardlopen op blote voeten zoveel mogelijk wordt gekopiëerd, maar je voeten wel beschermd zijn tegen vuil en glas op straat.

Links gewone hardloopschoenen, rechts de rocker shoes
Is lopen op minimalistische schoenen inderdaad net zo efficiënt als op blote voeten? En gaan mensen er ook anders door lopen? Dat onderzoekt promovendus Sobhan Sobhani van de afdeling revalidatiegeneeskunde van het UMCG. Daarnaast is hij geïnteresseerd in een ander soort schoenen: rocker shoes. Dit zijn schoenen met een kunstmatig dikkere, stijve zool waardoor een ander soort voetafwikkeling ontstaat. Deze schoenen worden in de revalidatiegeneeskunde gebruikt voor mensen met een pijnlijke blessure aan de voorvoet. Door te lopen op deze schoenen vermindert de druk op de voorvoet, maar het is niet duidelijk of dat tijdens hardlopen ook gebeurt.

Een advertentie in de Gezinsbode, waarin een oproep werd gedaan voor vrouwelijke duurlopers tussen de 18 en 65 jaar, bracht me bij dit onderzoek. Ik loop wel eens op blote voeten maar heb nog nooit zulke schoenen aangeschaft, dus het leek me leuk om ze eens uit te proberen. Jammer genoeg mocht ik vanwege een blessure uit het verleden niet als proefpersoon meedoen aan het onderzoek. Dat werd dus iemand anders. Maar ik mocht wel langskomen om te kijken wat ze daar doen in het  SportsFieldLab.

Als ik binnenkom zijn de voorbereidingen in volle gang: de hardloopband wordt gecalibreerd en de juiste schoenen worden opgezocht. Ik heb dezelfde maat als de proefpersoon van die dag en mag de schoenen testen. Minimalistische schoenen had ik al wel eens aangehad, maar op  rocker shoes is het moelijk lopen. Mijn voorvoet zit helemaal vast, ik moet er niet aan denken om hierop te rennen. Maar het is wel onderdeel van het onderzoek. De proefpersonen komen binnen. Ze worden na wat standaard metingen aan allerlei apparatuur aangesloten: een hartslagmeter, een zuurstofmasker en een soort tuigje dat aan de hardloopband vastzit.
Met zuurstofmasker op de looband

Ze ondergaat een strak getimed programma: 3 minuten heel rustig hardlopen gevolgd door 6 minuten wat harder lopen, 2 minuten de tijd om schoenen te wisselen, en weer opnieuw. Bij iedere nieuwe proefpersoon wordt de volgorde van schoenen willekeurig bepaald. Door zuurstofverbruik te meten kan zo uitgemaakt worden welk type schoenen het meest energie-efficiënt is.

Bij elkaar duurt het hele onderzoek voor één proefpersoon drie uur, en dan is de voorbereiding en het opruimen nog niet meegenomen. In totaal wil Sobhani achttien hardlopende vrouwen meten, dus hij is nog wel even bezig om het onderzoek af te ronden. Over de uitkomst van het onderzoek kan hij nog niets zeggen: ‘Ik begin pas met het  analyseren van de data als ik alle proefpersonen heb gemeten. En ik moet nog een artikel afmaken over een eerder onderzoek. Toen bestudeerde ik het effect van de rocker shoes op de achillespees. Daaruit bleek dat deze schoenen veel minder druk zetten op die pees. Het zou kunnen zijn dat dat helpt om  achillespeesblessures te voorkomen, onder hardlopers een bekende kwaal.’

Sobhani hoopt met zijn nieuwe onderzoek aan te tonen dat ook voor het genezen van voorvoetblessures rocker shoes kunnen helpen. Ook hoopt hij meer te weten te komen over het energieverbruik bij mimimalistische schoenen.

Dan zullen we eindelijk weten of de sportschoenen met Rearfoot Cushioning System, AbZorb Heels en EasyToneTechnology die ons al decennialang worden aangesmeerd, echt beter zijn dan onze eigen ouderwetse voeten. 

zaterdag 1 december 2012

Recensie: “Eet Mij” – over dik zijn en afvallen zonder kleurloze recepten en loze beloftes

Eet Mij is een zoektocht naar de oorsprong van obesitas. Naar de psychologie en de genetica van dik en dun, naar de invloed van de supermarkten, de media en de grote fastfoodketens, en naar de invloed van onze eigen wil op onze buikomvang. De conclusie van het boek is dat het ouderwetse idee ‘ieder pondje gaat door het mondje’ misschien aan herziening toe is. Want, volgens de twee schrijvers, Asha ten Broeke en Ronald Veldhuizen, is het helemaal niet zo simpel.
Zij illustreren dat dit aloude idee een misvatting is treffend in het eerste hoofdstuk waarin ze zichzelf voorstellen. Asha is de drukke, bezige bij, altijd in de weer met kinderen, boodschappen, het huis, en ze let op wat ze eet. Ronald zit het liefst op de bank een film te kijken, en eet daarbij liever een hele dan een halve zak chips. Asha is dik, Ronald is dun. En zo zijn ze al hun hele leven. En waarom? Daar gaan ze in het boek Eet Mij, en de bijbehorende blog (eetmij.nu), naar op zoek.
Een hoofdstuk van het boek gaat over ‘het geheim van dunne mensen’. De vraag die Asha en Ronald proberen te beantwoorden is waarom er eigenlijk nog dunne mensen bestaan in een wereld die zo vol is van verleidingen, dat het menselijke oerbrein ze niet meer kan weerstaan. Wat is hun geheim? Volgens dit boek zou dit voornamelijk in de genen zitten. Aan de hand van tweelingstudies illustreren de schrijvers dat een groot deel van hoe een lijf met eten omgaat, voorgeprogrammeerd is. Daar kun je zelf wel wat invloed op hebben, maar helemaal in de hand heb je het nooit.
Obesitas
Ook interessant zijn de beleidsaspecten rondom dik zijn die worden beschreven. Tegenwoordig wordt een BMI van 20-25 als de ‘gezonde’ marge gezien. Maar, een dikke twintig jaar geleden was de bovenmarge nog een BMI van 30. Toen kun je dus flink zwaarder zijn zonder de stempel TE DIK op je voorhoofd geplakt te krijgen.  Door de beleidsverandering werden in één klap duizenden Nederlanders te zwaar. Maar zijn ze dat ook echt? Is zwaar zijn wel zo ongezond? Volgens de schrijvers is een andere maat hard nodig, een maat die ook rekening houdt met bewegen en andere gezondheidswaarden. Een actieve dikkerd kan daarin gezonder zijn dan een bankzittende, van nature magere lat. Een BMI van 19 (één puntje te laag) is volgens de schrijvers veel ongezonder dan een BMI van 26 (één puntje te hoog).  Daar zouden beleidsmakers ook meer aandacht aan moeten besteden.
Het boek gaat ook over stigmatisering van dikke mensen. Over dat zij per definitie minder verdienen, en een minder goed sociaal leven hebben. Over hoe Asha op straat wordt aangesproken als zij haar halfjaarlijkse kroket eet, of haar kinderen een ijsje geeft. En over hoe bij ieder nieuwsbericht over obesitas, overgewicht of gezondheid, een foto van een hoofdloze dikkerd staat, zoals op de blog wordt geïllustreerd (vandaar ook de keuze voor de hoofdloze dikkerd als plaatje).
Het boek eindigt met tips voor dikke mensen om gezonder te zijn, en eventueel af te vallen. De voornaamste: ga niet voor de quick-fix, de diëten die een kilo per week beloven. Want net als in de overheidscampagne “Maak je niet dik” gewaarschuwd werd dat je vrij ongemerkt een kilo per jaar zwaarder kunt worden, geldt eigenlijk hetzelfde voor een kilo minder. Vervang één slechte gewoonte door een goede, en je raakt zo een kilo per jaar kwijt. Daar moet je wat geduld voor hebben, maar die kilo is dan ook écht weg, en het risico op het jojo-effect is drastisch verminderd. En probeer je niet te laten leiden, hoe moeilijk dat ook is, door aanbiedingen van snacks en snoep in supermarkten – 90% van die aanbiedingen zijn voor ongezonde producten. Daarmee is Eet Mij een boek over dik zijn en afvallen zonder smakeloze recepten en loze beloftes.
Ik genoot persoonlijk ook van de uitgebreide referenties, die niet zoals in wetenschappelijke artikelen midden in de tekst staan, maar aan het einde in ieder hoofdstuk, waarbij bij elke referentie ook een korte uitleg staat. Soms mét een flinke dosis humor. Het boek is verder uitgbreid met de eerder genoemde blog waar columns van de schrijvers over dit onderwerp verzameld zijn, en links naar andere websites worden opgenomen.
Kortom: voor zin en onzin over eten – Eet mij!

Deze recensie verscheen oorspronkelijk op Sciencepalooza

woensdag 21 november 2012

Wetenschap is kinderspel

Universiteiten waarschuwen er al een tijdje voor: als jongeren massaal bètastudies blijven ontwijken is er over een aantal jaar geen enkele goede Nederlandse wiskundige of natuurkundige meer over. Ondanks inspanningen van universiteiten om meer leerlingen geïnteresseerd te krijgen in natuurkunde, wiskunde en scheikunde, gaan de meesten nog steeds liever sportmanagement, mediastudies of rechten studeren. De vraag is waardoor dat komt. Is het imago van de bètawetenschap nog steeds stoffig? Of kiezen leerlingen geen bèta omdat ze niet goed weten wat je er precies mee kunt? Wat nu als je kinderen al op een jongere leeftijd, als ze het nog leuk vinden, actief bezig laat zijn met wetenschap en techniek? Zouden ze dan wel geïnteresseerd zijn wanneer de studiekeuze voor de deur staat?
Er is genoeg bewijs dat kinderen op jonge leeftijd complexe dingen goed begrijpen. In september vatte een uitgebreid artikel in Science onderzoek naar het wetenschappelijk denken bij kinderen samen. Kinderen zijn eigenlijk net wetenschappers, is de conclusie van het artikel; bij het spelen gebruiken ze dezelfde methoden voor het testen van hypotheses en theorieën. De auteurs raden dan ook aan om vrij spelen en experimenteren meer ruimte te geven op school. Als kinderen juist op jonge leeftijd ‘onderzoek’ kunnen doen, is de interesse gewekt en kiezen ze op een latere leeftijd eerder voor bèta.
Kinderen als echte wetenschappers
kinderen en wetenschapKinderen kunnen ook écht bijdragen aan wetenschappelijk onderzoek. Zo organiseerde het Science Museum in Londen een project, “Blackawton Bees”, waarin 25 kinderen van de Blackawton basisschool (8-10 jaar) samen werkten aan een onderzoek over bijen. Dat onderzoek is gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Biology Letters. Bovendien gaf initiatiefnemer Beau Lotto hierover een inspirerende TED-talk, samen met één van de kinderen. Lotto is ervan overtuigd dat spelen en wetenschappelijk onderzoek eigenlijk vrij dicht bij elkaar liggen. Met ‘Blackawton Bees’ demonstreert hij dat kinderen uitstekend in staat zijn om de juiste vragen te stellen en de juiste experimenten uit te denken. Het staat echter wel haaks op de trend in Nederland om onderwijs meer te structureren en meer prestatiegericht te maken.
Huiverige docenten
De enigen die “Blackawton Bees” niet leuk vonden, waren de docenten van de school. Zij geloofden eerst niet dat de kinderen in staat waren om echt wetenschappelijke experimenten te doen. Bovendien hadden ze minder controle over wat hun leerlingen aan het doen waren; heel gewoon voor wetenschappers, maar lastig voor de docenten. Misschien ligt hier een voorname oorzaak van de geringe aandacht voor wetenschap en experimenteren op de basisschool; docenten hebben er moeite mee. Niet alleen omdat ze huiverig zijn bij het idee van ‘vrij’ spelen en experimenteren, maar ook omdat ze niet opgeleid zijn om wetenschapsles te geven. Zo krijgen slimme kinderen dus weinig mogelijkheden om hun onderzoeksvaardigheden te ontplooien, zeker als ze niet kunnen meedoen aan unieke projecten.
Het uitnodigen van onderzoekers en andere professionals in de klas kan een oplossing zijn, laat een recente studie zien. Daarin lieten Amerikaanse onderzoekers studenten lessen geven in wetenschap geven aan kinderen in fourth grade (9-10 jaar) van een school in Los Angeles. De lessen duurden slechts een uur en waren vrij simpel, zoals het bekijken van objecten door de microscoop. De lessen waren zeer effectief: wanneer leerlingen in één jaar 10 uur science education kregen, scoorden zij beter op testen voor wiskunde en taal. En mogelijk nog belangrijker: de leerlingen beoordeelden wetenschap als “leuk”. Science was niet langer een werkje of schoolopdracht, maar iets waar je met plezier mee bezig kunt zijn. Of dit ook leidt tot latere keuze voor bèta-studies is natuurlijk nog niet duidelijk, maar de interesse is in ieder geval gewekt.
Als zo’n simpel experiment op een achterstandsschool in de VS er al toe kan leiden dat leerlingen wetenschap leuk gaan vinden, is er ook in Nederland nog een grote slag te maken. Meer en uitgebreidere programma’s voor wetenschap en techniek op de basisschool zouden helpen om kinderen op een jonge leeftijd – wanneer ze nog intrinsiek in alles geïnteresseerd zijn – in aanraking te laten komen met onderzoek. En dat hoeven de docenten op de basisschool heus niet zelf allemaal te doen, juist onderzoekers, studenten en professionals zijn hiervoor prima geschikt. In Nederland bestaan bijvoorbeeld wetenschapsknooppunten, andere initiatieven en bedrijven die juist dit soort lessen organiseren. Het enige wat de docenten hoeven te doen, is achterover leunen, en accepteren dat hun leerlingen met iets bezig zijn, waar ze geen grip op hebben.

Dit artikel verscheen op Volkskrant Opinie en Sciencepalooza

donderdag 8 november 2012

T-shirt met vochtsensor om uitdroging te meten.

Eerder op deze blog beweerde ik dat het onzin is om continu water of sportdrank te drinken tijdens een normale looptraining. Maar als het erg warm is, je een lange duurloop aan het doen bent, of gewoon heel veel zweet, kun je op een gegeven moment tóch uitgedroogd raken. Hoe weet je nu of je je dorst moet negeren, of dat je tóch maar beter even wat moet gaan drinken? Nu doe je dat gewoon “op gevoel” maar wie weet komt daar binnenkort iets nieuws voor: een t-shirt dat uitdroging kan meten.

Zogenaamde “smart clothing” (slimme kleding) is al een tijdje een trend in de mode- en techniekwereld. Kunstenaars en mode-ontwerpers maken in samenwerking met wetenschappers, bijvoorbeeld kleding met lampjes, stoffen die reageren op aanraking, enzovoorts. Over het algemeen zijn dit voornamelijk kunstprojecten of leuke gadgets. Maar dat je met smart clothing ook écht nuttige dingen kunt doen, bewijzen Italiaanse onderzoekers nu met vocht- en zoutmeters in katoenvezels.

Katoenvezels zijn al eerder gemodificeerd tot elektronische sensoren, maar tot nu toe waren die sensoren alleen geschikt om zoutconcentraties te meten in een gel of een vaste stoffen. De italiaanse onderzoekers hebben dit proces nu zodanig weten aan te passen, dat de katoenvezels ook vloeistoffen kunnen meten. Dit deden ze door gewoon katoengaren te impregneren met een polymeer (genaamd: p-type conductive poly(3,4-ethylenedioxythiophene) doped with poly(styrene sulfonate) (oftewel PEDOT:PSS)). Hierdoor ontstond een katoendraadje dat wél stroom kan geleiden, maar ook nog zo flexibel is dat het gewoon ingenaaid kan worden in normale kleding.


De donkere draad in de foto is de geïmpregneerde katoendraad, het metaaldraadje de elektrode waardoor de zoutconcentratie in de druppel gemeten kan worden.

De onderzoekers maakten als proof-of-concept een kledingstuk met deze draadjes, en lieten deze dragen door hardlopers. Ze zagen dat de gemeten zoutconcentratie in het zweet van de hardlopers na 40 minuten lopen hoger was dan na 10 minuten, waarmee ze bewijzen dat de metingen betrouwbaar zijn. In de praktijk kan zo’n t-shirt dus inderdaad werken om uitdroging bij sporters te meten. Ze willen nog een stapje verder gaan, en de techniek ook toepasbaar maken voor de zorg. Bij bijvoorbeeld bewusteloze of comateuze patiënten kan de kleding dan aangeven of een patiënt genoeg vocht binnenkrijgt of niet.

Helemaal waterdicht is het systeem  nog niet. Ook al is het maken van het speciale katoengaren vrij simpel, en kan het makkelijk in grote hoeveelheden geproduceerd worden, zijn er nog een aantal hordes die genomen moeten worden om het écht op grote schaal toe te passen. Het polymeer PEDOT:PSS is nog niet heel erg stabiel, waardoor het kledingstuk al snel niet meer goed zal werken. Ook heeft het polymeer een hoge zuurgraad, dat het katoen van het kledingstuk kan aantasten, waardoor je na een tijdje een t-shirt met gaten overhoudt.

Maar desalniettemin is dit een mooie ontwikkeling voor hardlopers. In de toekomst hebben we geen trainer meer nodig die ons vertelt dat we niet mogen drinken tijdens het hardlopen, maar kunnen we wijzen naar ons t-shirt: zie je wel, ik heb dorst!

Dit artikel verscheen in de Tribune - clubblad van Triatlonvereniging GVAV te Groningen

Bronnen: ChemistryWorld en C2W 

zondag 4 november 2012

Wat is Wetenschap eigenlijk? - luistertip

Het wetenschappelijke radio-programma “Labyrint” van de VPRO, waarin wekelijks een uur lang gepraat wordt over nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen, heeft ook een korte rubriek waarin ze mensen op straat de vraag stellen: “Wat is Wetenschap”?

Mensen noemen vaak medische vooruitgang en technische hoogstandjes, dingen die ons allemaal aangaan én er inderdaad niet zouden zijn zonder wetenschap. Maar soms zijn de antwoorden zowel lachwekkend als verontrustend. Veel mensen hebben écht geen passend antwoord op deze vraag, ook niet na lang nadenken. Soms noemen ze voorbeelden die mensen angst aanjagen, hebben het over science ficiton, beginnen hard te lachen of hebben het over “mensen die alles denken te weten”.

Het concept wetenschap blijkt behoorlijk onbekend. Waarom weten mensen niet eens wat wetenschap is, terwijl ze dagelijks met alle uitkomsten van wetenschap geconfronteerd worden en niet zouden kunnen leven zonder wetenschap? Wie het weet mag het zeggen.


zondag 28 oktober 2012

Erfelijkheidsonderzoek voor alle Volendammers?

Geïsoleerde religieuze gemeenschappen als Urk, Volendam en Katwijk, en de Bijbelgordel, komen regelmatig in het nieuws als er een pokken- of rode-hondepidemie uitbreekt. In regio’s met de laagste inentingsgraad vallen soms veel mensen ten prooi aan een virusziekte waar gewoon een vaccin voor beschikbaar is. Maar het verhoogd risico op ziektes in deze dorpen houdt niet op bij het weigeren van inentingen: ook zeldzame erfelijke aandoeningen komen veel vaker voor. Zoveel zelfs, dat speciale spreekuren voor erfelijke ziektes opgezet worden, zoals recent in Volendam.
Erfelijkheidsonderzoek
Normaal, als een stel weet dat er in één van beide families een erfelijke aandoening voorkomt, of zij eerder een kind met een zeldzame afwijking hebben gekregen, kunnen zij erfelijkheidsonderzoek ondergaan. Dit gebeurt bij een klinisch geneticus in een Academisch Ziekenhuis. De toekomstige ouders kunnen hun DNA laten testen, op basis waarvan een voorspelling wordt gedaan hoeveel kans het stel maakt op (nog) een kind met een afwijking. Eventueel kan tot IVF en embryoselectie worden overgegaan, waarbij van één cel van het embryo het DNA wordt onderzocht, om foutjes in het DNA op te sporen. In het Waterlandziekenhuis in Volendam heeft het AMC nu een speciale polikliniek opgericht, waar in principe iedereen met een kinderwens terecht kan.
In Volendam is een groot deel van de bevolking afkomstig van een zevental families, wat de kans op inteelt (wanneer sterk verwante ouders kinderen krijgen) aanzienlijk doet toenemen. Een veel voorkomende afwijking in Volendam is pontocerebellaire hypoplasie type 2 (PCH-2), ook wel bekend onder de naam “Volendamse ziekte”. Dit is een aandoening van de kleine hersenen, die vaak leidt tot een groeiachterstand bij kinderen, en waaraan de meeste kinderen overlijden op jonge leeftijd. In Volendam wordt maar liefst 2% van de kinderen met deze ziekte geboren.
Recessieve aandoening
In 2008 werd de mutatie die verantwoordelijk is voor de Volendamse ziekte gevonden: een foutje in het gen TSEN54 op chromosoom 17. Het is een recessieve aandoening, wat inhoudt dat beide kopieen die iedereen heeft van het gen de mutatie moeten hebben om de ziekte te ontwikkelen. Mensen die maar één fout gen hebben, ontwikkelen geen ziekte, maar zijn wel drager. De mutatie is heel zeldzaam, dus normaal is de kans dat twee mensen die allebei drager van het foute gen zijn samen kinderen krijgen erg klein.
In één van de oorspronkelijke 7 Volendamse families had blijkbaar ooit iemand die mutatie, en door de hoge mate van inteelt is de kans op zulk toeval in Volendam vele malen groter. Doordat  één op de vijftig kinderen met de Volendamse Ziekte geboren wordt, is iedereen in de gemeenschap wel eens in aanraking geweest met deze ernstige aandoening. Veel mensen zeggen dan ook desgevraagd een erfelijkheidsonderzoek te willen ondergaan als zij aan kinderen beginnen . Dit is natuurlijk vrij kostbaar, maar in Volendam is de kans op een gehandicapt kind blijkbaar zo groot dat het de investering waard is.
Uitroeien van de Volendamse ziekte
Door dit erfelijkheidsonderzoek zou de Volendamse ziekte helemaal uitgeroeid kunnen worden. Wanneer ieder stel met een kinderwens hun DNA zou laten onderzoeken, is gelijk duidelijk wie dragers zijn van het foute gen. Wanneer deze ouders állemaal, ook stellen waarin slechts één ouder de mutatie heeft (en die dus geen risico op een ziek kind hebben) via IVF en embryoselectie hun kinderen zouden krijgen, kan de Volendamse ziekte in theorie in één generatie worden uitgeroeid. Dit geldt niet alleen voor de Volendamse ziekte, maar ook voor andere zogenaamde ‘monogenetische’ ziektes, die veroorzaakt worden door een foutje in één gen.
In de praktijk zal het echter niet zo snel gaan. Iemand die geen risico loopt op een ziek kind, gaat niet zo snel over op een ingrijpende behandeling als IVF. Ook zijn in Volendam veel mensen religieus genoeg dat ze zeker géén IVF, maar misschien ook geen DNA-analyse willen ondergaan. Hierdoor zal de ziekte blijven bestaan, maar het beschikbaar stellen van screening is een eerste stap om het foute gen uit de gemeenschap te krijgen.
De Amsterdamse hoogleraar  die de polikliniek in Volendam heeft opgezet pleit voor meer genetische spreekuren buiten de academische ziekenhuizen, waar iedereen met een kinderwens terecht kan. Voorlopig zal dit nog te duur zijn, maar de kosten van DNA-screening worden steeds lager. Het is zeker mogelijk dat in afzienbare tijd erfelijkheidsonderzoek voor iedereen beschikbaar is. De vraag is natuurlijk hoe gewenst dit is: willen we alle duidelijke genetische imperfecties uitroeien? De techniek is er, maar deze ethische kwestie zal nog lang onbesloten blijven. Gaan we voor deze moderne vorm van eugenetica, of gaat dit een stap te ver? U mag het zeggen.
Dit artikel verscheen op Volkskrant Opinie voor Sciencepalooza
Merel van Maarle, klinisch geneticus van het AMC, schreef naar aanleiding van dit artikel een reactie, die hier te lezen is 

woensdag 24 oktober 2012

Verslag: Discovery Festival Rotterdam

Discovery Festival had dit jaar zowaar drie locaties: Nemo Amsterdam, het Klokgebouw in Eindhoven én het nieuwe onderwijscentrum van het Erasmus MC. Op de laatste locatie was ik één van de zes bloggers die verslag legden voor de EOS iPAD special over Discovery (die vind je hier). 

Discovery Rotterdam vindt, zoals gezegd, plaats in het gloednieuwe onderwijscentrum van het Erasmus MC. De ingang is via het museumpark, om 8 uur nog behoorlijk leeg en donker. In de verte schijnen wat lichtjes, wat daar aangekomen blijkt te komen van een auto met een verlicht brein er bovenop, de BrainCar. Iets verder staat een bol waarop enorme rupsen lijken te lopen. Het effect wordt veroorzaakt door een bak water met kleine rupjes op een overheadprojector, wat schijnend op een wit doek een bijzonder effect geeft. De kaarsjes langs het donkere paadje vervolgend kom je bij de ingang van het onderwijsgebouw. Een mooi welkom op Discovery Rotterdam! 

Eva&Eva kl

Eva Meets Eva
Een groep studenten van de TUDelft maakte eerder dit jaar zorgrobot ‘Eva’. Deze robot moet in de toekomst hulp bieden in de thuiszorg. Eva kan, als je het haar vraagt, flesjes en blikjes drinken voor je halen. Ze heeft een geluidsdetector die je stem registreert, en de Kinect die in de robot zit ingebouwd, kan door het maken van een 3D-scan objecten herkennen: zo kan Eva onderscheid maken tussen een flesje en een blikje. Het onderscheid tussen een blikje cola en een blikje sinas kent ze helaas nog niet – daarvoor zou ze ook uitgerust moeten worden met een kleurendetector.
Misschien een volgend project, zegt één van de studenten enthousiast. Eva werd begin dit jaar gepresenteerd en heeft al flink veel publiciteit gehaald in Nederland. Wegens haar voornaam trok ze mijn interesse, en op Discovery Rotterdam kon ik haar eindelijk de hand schudden. Dat doet ze nog niet zo soepel – mijn hand is blijkbaar groter dan het voorgeprogrammeerde flesje en ze knijpt wel iets té hard. Maar toch leuk kennis te maken, Eva.
Bekijk hier een filmpje van Project Eva
Jongleren is zo geleerd (zegt de neurowetenschap)
Maarten Frens, hoogleraar neurowetenschappen bij ErasmusMC, ken ik nog van mijn promotieonderzoek bij zijn
afdeling. Natuurlijk wil ik wel zien hoe goed hij kan jongleren. Het gaat bij zijn experiment echter niet alleen om jongleren, maar om het aanleren van motorische bewegingen, waar je je hersenen voor nodig hebt. Preciezer: de kleine hersenen, het cerebellum, die verantwoordelijk zijn voor het aanleren van bewegingen. Voor Discovery Festival heeft professor Frens een simpel experimentje opgezet met een stapeltje bekers die je met ballen omver moet gooien. Maar wel met een extra moeilijkheidsgraad: een prismabril die je wereld 30 graden verdraait.
Natuurlijk probeer ik het experiment zelf ook uit. Met de prismabril op wordt de omgeving inderdaad behoorlijk op zijn kop gezet, en is iemand een hand geven een hele kunst. Maar nu het échte experiment:
ballen gooien. Normaal kan ik best aardig gooien, maar met de prismabril gooi ik bijna een halve meter te ver naar rechts. Na ongeveer tien keer gooien leer ik wel wat de afwijking is die de bril veroorzaakt, en kan ik ook een bal raak gooien.
Nu mag de bril af, en moet ik het nog een keer doen. Maar door de prismabril heb ik mezelf onbewust aangeleerd heb hoe ik de afwijking kan corrigeren. En dat moet ik blijkbaar ook weer afleren, dus gooi ik weer een halve meter mis, maar nu de andere kant op. Na een paar keer gooien komt dit ook weer goed, de verandering is gelukkig omkeerbaar.
Wat dit verder met jongleren te maken heeft? Het leren van jongleren, en iedere motorische handeling, gaat eigenlijk op precies dezelfde manier zegt Frens. Je voert een handeling uit, die je vervolgens corrigeert om hem de volgende keer beter te kunnen doen. Zo kun je ‘motorisch leren’ – en dat wordt gereguleerd vanuit het cerebellum. En dat is precies het onderzoek van Frens: hoe werkt dit? Het jongleren slaat aan bij de bezoekers, een handjevol mensen zijn het aan het proberen. Helaas leer je dat iets minder snel dan het corrigeren van een prismabril. Misschien kan Frens daar binnenkort eens onderzoek naar doen?
De ecologische dansvloer
Stroom opwekken door te dansen? Met de ‘sustainable dansvloer’ kan dat. Deze vloer lag eerder in het Rotterdamse poppodium Watt. De dansers wisten daar genoeg energie op te wekken voor de band die op die avond speelde, en vanavond ligt hij in het ErasmusMC. De vloer bestaat uit 8 bij 8 vierkante vloerdelen, die allemaal een beetje meeveren als je er op gaat staan. Ook gaan er lampjes in allerlei kleuren branden en flikkeren. Bij iedere stap die je zet worden een aantal watt gegenereerd. En door hard te springen genereer je meer energie.
Als ik rond 10 uur de dansvloer betreed ligt hij er een beetje verlaten bij en zijn er pas 3.500 calorieën verbrand. Maar door mijn gespring op de vloer, om uit te vinden hoe het werkt, heb ik meer mensen enthousiast gemaakt en enkele minuten laten staan er al 5.400 calorieën op de teller.  Een uur later zijn het er 18.000. Het doel van de avond is om met z’n allen, dansend, 100.000 calorieën te verbranden. Om een idee te geven van hoeveel dat is: 909 glazen bier of 56 kapsalons.
Tegen 01.00 uur komen de 50.000 calorieën in zicht, maar of het doel gehaald wordt, is afhankelijk van het enthousiasme van de bezoekers. Als 40 mensen alleen een beetje heen-en-weer bewegen reageren de vloerdelen nauwelijks en levert dit slechts zo’n 5-6 watt op. Als ze met z’n allen gaan springen, gaat de teller onmiddellijk bóven de 200. Een beetje fanatieker dus, Discovery –bezoekers!
Bekijk hier een filmpje van Dance for Sustainable Energy

-----
Er gebeurde natuurlijk nog veel meer die avond! Lees een ander verslag over Discovery Rotterdam hier, en lees ook verslagen van Discovery Amsterdam (hier en hier) en Eindhoven (hier en hier)

dinsdag 16 oktober 2012

Werken en feesten - Recensie van "Een beetje opstandigheid"

DOOR: EVA TEULING - NOORDERLICHT RECENSIE TEAM
'Werken en feesten vormt schone geesten', was de lijfspreuk van Johanna Westerdijk, de eerste vrouwelijke hoogleraar van Nederland. Maar die schone geest kon in haar ogen ook best een NSB'er toebehoren. Patricia Faasse heeft het leven van 'Hans' uitgebreid in kaart gebracht in 'Een beetje opstandigheid'.
Een beetje opstandigheid, cover.
De eerste vrouwelijke hoogleraar van Nederland - Aletta Jacobs zeker? Nee, dat was de eerste vrouwelijke studente in Nederland, de eerste hoogleraar is bijna net zo onbekend als Aletta Jacobs beroemd is. Dus, vond wetenschapshistorica Patricia Faasse, moest er maar eens een boek geschreven worden over deze bijzondere vrouw: Johanna Westerdijk, hoogleraar in de plantenziektekunde.

Johanna Westerdijk werd aan het eind van de 19e eeuw geboren in Amsterdam, haar vader was daar huisarts. Ze was een slimme leerling en had al vroeg veel interesse in de biologie. Na haar (onvolledige) middelbare schoolopleiding studeerde ze biologie, maar mocht officieel geen examens afleggen vanwege het gebrek aan vooropleiding. Toen zij vervolgens doorging met haar onderzoek, mocht ze ook niet zomaar promoveren omdat ze die biologie-titel niet had. Door uit te wijken naar München en later Zürich heeft ze uiteindelijk haar doctoraat weten te halen.
Het is 1906 als ze gevraagd wordt directeur te worden van een privaat gerund plantenziektekundig laboratorium in Amsterdam. Ze is dan pas 23 jaar oud, maar ze aanvaart de functie en gaat vol enthousiasme aan het werk. Het laboratorium zit in een veel te klein, donker pand, maar pas als de oorspronkelijke eigenaar overlijdt in 1917, verhuist het laboratorium naar een ruimer pand, Villa Java, in Baarn.
Ondertussen is Westerdijk ook directeur van het bureau Schimmelcultures, dat in beginsel niet veel voorstelt maar onder haar auspiciën uitgroeit tot een gerenommeerd instituut, nu onderdeel van de KNAW en nog steeds één van de grootste schimmelcollecties van de wereld. In Baarn groeien beide instituten uit tot belangrijke onderwijs- en onderzoeksinstituten, waar studenten uit Utrecht, Amsterdam en later heel Nederland cursussen volgen. In haar bijna 40-jarige loopbaan zal Westerdijk meer dan vijftig promovendi opleiden.
Oh, was ik maar een man
Westerdijk was een ambitieuze vrouw, die met veel toewijding voor haar planten, en later ook haar schimmels zorgde. Zeker in het eerste deel van het boek wordt veel aandacht geschonken aan haar problemen met het ‘vrouw zijn’. Al op de middelbare school laat ze zich ‘Hans’ noemen. Meerdere keren doet ze in brieven aan haar vriendinnen uitlatingen als ‘oh, was ik maar een man’. Ze denkt dat haar leven beter was geweest als ze dezelfde privileges had gehad als een man.
In 1914 bezoekt Westerdijk, na een verblijf in Indië, de Verenigde Staten. In Nederland was toen nog geen stemrecht voor vrouwen, maar in de Verenigde Staten wél. Echter, ontdekt Westerdijk snel, gelden in de VS weer hele andere regels voor vrouwen. In restaurants is er bijvoorbeeld een aparte deur voor vrouwen. Ze heeft veel moeite met deze dubbele moraal en verzucht dat een vrouw dan beter in Nederland kan zijn, zonder stemrecht, maar wel met veel meer morele en sociale vrijheid – uitspraken die haar niet in dank worden afgenomen.
Later, als directeur van het steeds groter wordende instituut, blijft ze strijden voor gelijke rechten voor vrouwen. Ze is lid, en later directeur, van de International Federation of University Women, leidt meer vrouwen dan mannen op en heeft altijd meer vrouwelijke werknemers dan mannelijke. Het feit dat ze nooit getrouwd is, en altijd kinderloos is gebleven, heeft natuurlijk vragen opgeroepen over haar seksuele geaardheid, die altijd onbeantwoord zullen blijven.
Hardwerkend feestbeest met vrije geest
Het boek geeft mooi weer hoe Hans groeit van opstandige, vrije en feestende biologie-studente tot hoogleraar die keihard moet werken om de beide instituten financieel overeind te houden, en tegelijkertijd aan de vraag naar het vele onderwijs moet voldoen. Maar ook tijdens haar topjaren als docente en directeur, blijft ontspanning een belangrijk aspect van het werk op de villa in Baarn. In een nieuw bijgebouw laat ze dan ook in steen haar lijfspreuk hakken: ‘werken en feesten vormt schone geesten’ – wat ze dan ook veelvuldig doen in Baarn.

Net als iedereen had het bureau van de Schimmelcultures het moeilijk tijdens de oorlog, toen er geen studenten waren, maar de vele duizenden schimmels wél onderhouden moesten worden. Aan het einde van de oorlog delen de medewerkers hun schaarse eten met de schimmels om ze te laten overleven. Westerdijk wordt het niet in dank afgenomen dat ze in de oorlogsperiode de belangrijke schimmels penicillum aan Duitsland heeft gegeven, wat belangrijke consequenties in het verloop van de oorlog zou hebben kunnen gehad. Westerdijk heeft altijd beweerd dat ze zéker niet de beste stammen aan Duitsland heeft gegeven, die zou ze hebben bewaard voor Nederland. Ook werkte er in de oorlog een NSB’er in Baarn, wat tot de nodige aanvaringen met het personeel leidt. Maar politieke voorkeur was voor haar niet van belang, zij vond dat wetenschap voor ging, en dat iedereen echte wetenschap een ‘schone geest’ zou hebben.
Het boek is een zeer precieze beschrijving van de verschillende periodes in Westerdijks leven. Faasse, als historica, heeft dit zeer grondig aangepakt en heel veel onderzoek gedaan. Maar soms is het iets te grondig. Het meer dan driehonderd pagina’s tellende boek is een verzameling van vele historische gegevens over Westerdijk, haar familie, haar vrienden, haar collega’s, de universitaire politiek in die tijd, en nog veel meer. Hierdoor leest het soms bijna als een geschiedenisboek, waarin lang niet alle feiten even nuttig zijn voor het verhaal. Het staat ook bol van de lange passages uit brieven van Westerdijk naar vele verschillende personen, die letterlijk in oud-Nederlands (en soms zelfs Frans en Duits) worden overgenomen, wat de leesbaarheid niet bevordert.
Echter, de vele historische feiten maken dat het boek een prachtig tijdsbeeld geeft van de verschillende periodes die het beslaat. Ook de overeenkomsten met de huidige universitaire wereld zijn opvallend: altijd geld tekort, altijd te weinig tijd om én studenten les te geven, én onderzoek te doen, én aan de universitaire bureaucratie te voldoen – dit is nu nog steeds dagelijkse praktijk. Verder is het als bioloog leuk om over de geschiedenis van de plantenziektekunde te lezen. Vele belangrijke hoogleraren uit die tijd, zoals Van Went en Ritzema Bos, leven nog altijd voort als gebouwen op Universiteiten, waar ik vaak geweest ben.
Ik had nog nooit van Johanna Westerdijk gehoord, maar na het lezen van dit interessante boek weet ik nu alles van haar, én nog veel meer dingen over de geschiedenis van het biologie-onderwijs in Nederland.
TitelEen beetje opstandigheid – Johanna Westerdijk, de eerste vrouwelijke hoogleraar van Nederland
Auteur: Patricia Faasse
Uitgeverij: Atlascontact, 2012
hardcover, 320 pagina's, 39,95 euro
ISBN: 9789025439446

zaterdag 13 oktober 2012

Debatverslag: Zijn wij ons Brein?


Verslag van een driedubbel uitverkocht debat van het ForumDwarsDiep, 9 sept 2012.

Van het boek “Wij zijn ons brein” van emeritus hoogleraar Neurobiologie Dick Swaab zijn inmiddels 350.000 stuks verkocht. Ook andere hersenboeken, zoals “De Vrije Wil Bestaat Niet” van Victor Lamme, doen het goed bij lezend Nederland. In de lijn van dit succes was ook het debat “Zijn wij ons brein”, waarin Swaab in discussie gaat met Herman van Praag (emeritus hoogleraar Psychiatrie), Marc Slors (hoogleraar Cognitiefilosofie) en Asha ten Broeke (Trouw-wetenschapsjournalist) binnen drie weken uitverkocht, en ook de live-stream in een van de andere zalen van ForumImages was volgereserveerd.

Hersenwetenschappen: deterministisch of de belofte van maakbaarheid
Debatleider Hans Harbers opent de avond met de vraag waarom men massaal boeken over hersenwetenschappen koopt. Is het het spannende van in de schedel kijken? Zijn het de beloftes van de neurowetenschappen om hersenziektes te kunnen genezen? Is het omdat de boeken (deels) beangstigend zijn? Hersenboeken doen claims die verder gaan dan een correlatie tussen een beweging van de voet en activiteit in de hersenen. Alleen al de titel, “Wij zijn ons brein” is een dergelijke claim. Waar blijft de geest dan, het onderbewuste? Zijn wij dan ook ons lichaam? En wat als de vrije wil niet bestaat, kan de mens dan wel verantwoordelijkheden nemen? Is dit niet te deterministitsch? Maar de successen van de hersenwetenschappen beloven juist maakbaarheid: het ingrijpen in de hersenen om ziektes draagbaarder te maken. Deze vragen zullen tijdens de avond aan bod komen.

Swaab: waarom wij ons brein zijn
Dick Swaab komt als eerste aan het woord. Terwijl neurobiologen vroeger zochten naar afwijkingen in de hersenen, zegt hij, wordt de neurobiologie steeds meer een zoektocht naar onszelf. En dat interesseert de mens. Ook daarom zijn hersenwetenschappen zo “in”.
Swaab geeft, net als in zijn boek, voorbeelden waarmee hij zijn stelling dat wij ons brein zijn onderstreept. Door amputeren of transplanteren van ledematen of organen, zegt hij, verandert een mens niet. Swaab verklaart dit door hersenveranderingen tijdens de ontwikkeling, in de baarmoeder. Tot het vierde levensjaar vindt er volop hersenontwikkeling plaatsvindt, maar daarmee moeten we het doen voor de rest van ons leven. Veel aspecten van het menselijk gedrag worden al vroeg in de baarmoeder vastgelegd: zoals gender-identiteit, seksuele oriëntatie, aanleg voor anti-sociaal gedrag, aanleg voor schizofrenie, depressies en verslaving. De opvoeding heeft daar slechts geringe invloed op. Ook spiritualiteit, de aanleg voor religiositeit, is grotendeels genetisch bepaald. Religieuze ervaringen kunnen worden opgewekt door elektrische stimulaties, maar ook door ziektes als epileptische aanvallen en hersentumoren. Bepaalde religieuze ervaringen uit de Bijbel, zoals Paulus die door te bidden weer kon zien nadat hij blind was geworden, kunnen uit de hersenwetenschap verklaard worden. Paulus had waarschijnlijk een epileptische aanval waardoor hij – slechts tijdelijk - blind werd. Dergelijke ervaringen ontstaan ook als de hersenen te weinig prikkels ontvangen. Bij een zeeman die wekenlang alleen water en een horizon ziet, gaan de hersens op een bepaald moment het gebrek aan beelden invullen waardoor hallucinaties ontstaan. En zo zijn er meer voorbeelden.

Religie en het brein
Religie is een van de punten waarop atheïst Swaab veel wordt aangevallen. Zijn opponent Van Praag noemde Swaab abnormaal door zijn atheïsme. Ook kreeg Swaab een boek retour, waarin stond: “Geachte heer Swaab, hierbij een gedeelte van uw boek retour, de rest is door de schredder, jammer van het geld, had ik beter aan Leger des Heils kunnen geven.” Uit het publiek heeft zeventig procent het boek van Swaab gekocht, vijftig procent zegt het ook helemaal gelezen te hebben – wat debatleider Harbers meevalt, aangezien populaire boeken vaak wél gekocht maar niet gelezen worden.
Swaab illustreert met getallen dat hij als atheïst niet abnormaal is. In Nederland gelooft 24% van de mensen in God (in de VS 95%), maar 44% van de hoogleraren is atheïst. Verder: minder dan 1% van de Nobelprijswinnaars is gelovig. Swaab ziet hierin een negatieve correlatie tussen religie en intelligentie. Maar aangezien er zoveel mensen religieus zijn moet er evolutionair voordeel aan zitten. Volgens Swaab zou religie nu geen evolutionair voordeel meer hebben. Daarmee sluit hij zijn verhaal af.

Van Praag: “God maakte Adam uit stof en blies hem levensadem in de neus”
Herman van Praag is een van de grootste criticasters van Swaab. Hij begint zijn betoog met een samenvatting van het neuraal determinisme, waar Swaab aanhanger van is. Dit stelt dat alles wat een mens een mens maakt bepaald zou zijn door de hersenen en vertaalbaar zou zijn naar hersenfuncties. De geest is hierbij een overbodig construct.
In Genesis stond “want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren”, maar met daarna  “God maakte Adam uit stof en blies hem levensadem in de neus”. Gods adem was nodig om de materie, stof, tot mens te maken. Dat is de visie van Van Praag, haaks op het neuraal determinisme: “We zijn er dankzij ons brein, maar wij zijn niet ons brein. Wij zijn onze geest, die is onze eigenheid, identiteit, authenticiteit. Het is wat voor mens u bent, welke ambities, verwachtingen en hoop u heeft. Dat maakt u uniek. En dát vindt u niet terug in de hersenen.”
Het determinisme zegt dat de mens slechts beschikt over een kleine eigen wil, en onze hersenen autonoom regeren, waardoor de mens beperkt verantwoordelijk gehouden kan worden voor zijn daden. Volgens Swaab zijn we voorgeprogrammeerd, wat hij in zijn boek met experimenten geïllustreerd heeft. Zoals een persoon, bij wie al voor hijzelf meent een beslissing te hebben genomen, verandering te registreren zijn in de hersenen. “We denken dat we zelf beslissen maar ons brein heeft allang besloten”, aldus Swaab.
Van Praag is het hier niet mee eens. Ten eerste denkt hij dat de hersenen maar voor een deel zijn voorgeprogrammeerd, dat het programmeren het hele leven doorgaat; door leren, afleren, veranderingen van karakter. Ten tweede vindt hij de conclusies uit die experimenten prematuur. “Aan alle beslissingen gaan deliberaties vooraf. Als u koffie krijgt aangeboden kunt u denken: ik heb wel trek in koffie, maar heb al veel koffie gehad, dus zeg ik nee. Dát is die hersenactiviteit die voorafgaat aan een beslissing die gemeten wordt. Maar u neemt die beslissing.” Ten derde is hij het niet eens met de stelling dat religiositeit een staat van het brein is. De behoefte aan religie ligt op psychologisch niveau – God heeft voor een religieus mens belangrijke functies: die is een zinnebeeld van creativiteit en moraliteit en een toetssteen voor het eigen gedrag. Zonder hersenen zou dit niet bestaan, maar de hersenen blijven intermediair tussen de religieuze behoefte en de bevrediging daarvan.

Religie als een moral holiday
Van Praag komt Swaab op één punt tegemoet: hij noemde atheïsme abnormaal , en geen afwijking, en bedoelt daarmee “anders dan het normgedrag”. Volgens Van Praag is het in intellectuele kringen “not done” om uit te komen voor je religie, men schaamt zich ervoor, en is dit een verklaring waarom weinig hoogleraren zeggen religieus te zijn. De Amerikaanse filosoof William James, aangehaald door Harbers, staat veel toleranter tegenover religie dan Swaab. Volgens deze filosoof gebruiken veel mensen God als een vorm van “moral holiday”, waardoor ze zelf even niet meer na te hoeven denken.

Zijn wij ons brein – is dat een issue?
De derde spreker is filosoof Marc Slors. Zal hij een middenpositie tussen de twee innemen? Zelf heeft Slors geen probleem met de titel “Wij zijn ons brein” – dit is volgens hem een non-issue – als Swaab zegt dat de geest geproduceerd wordt door de hersens, houdt dat niet in dat de geest gereduceerd kan worden tot de hersenen.
Volgens Slors houdt vrije wil in dat we opties hebben om uit te kiezen, en dat als we een keuze maken het onze eigen keuze is, niet een die gemaakt wordt door externe factoren of interne pathologie. Hersenwetenschappen gaan over de onbewuste hersenprocessen en de genen die de keuzes beïnvloeden.
Slors denkt dat de gedachte dat wij ons bewustzijn zijn een overtheoretisering is van onszelf. Onze dagelijkse handelingen komen niet voort uit allemaal bewuste processen, maar vanuit de “kwebbeldoos” die Lamme beschreef (“the interpreter”). Wij proberen de hele dag chocola te maken van wie we zijn. Als in je genen vastligt van welke muziek je houdt, is dat van jou. “Ik ben mijn brein” houdt in dat ook alle onbewuste dingen die ik doe van mij zijn.

De evolutionaire voordelen van religie
Na de drie sprekers begint de discussie met Swaab die blij is slechts “abnormaal” genoemd te zijn door Van Praag. Religie is een interessante illustratie van het “wij-zijn-ons-brein”- en het “vrije-wil”-idee, vervolgt Harbers. Religie heeft evolutionaire voordelen - gehad, voegt Swaab toe. Maar hoe kan Swaab denken dat religie voorgeprogrammeerd is, terwijl hij ook een pleidooi geeft om ermee te stoppen? Swaab vergelijkt dit met agressie: dit had een evolutionair voordeel, maar nu niet meer, dus er is ruimte om eraf te stappen. Van Praag denkt dat religie bij de moderne mens uit vrije wil komt. Maar hoe verklaart Swaab dan uit evolutionair perspectief de niet-gelovigheid van hoogleraren? Swaab herhaalt zijn eerdere visie, van een gedeeltelijk genetische spiritualiteit die wordt ingevuld afhankelijk van de omgeving waarin men opgroeit. Zonder sociale druk om spiritualiteit te beleven, gaan mensen ontkerkelijken. Hoogleraren hebben volgens Swaab die context wel, maar die aanleg niet.
Slors luistert toe en verklaart dat hij eigenlijk geen tegenstelling tussen de twee ziet. Hij hoort de heren hetzelfde proces beschrijven, Van Praag van binnenuit en Swaab van buitenaf. Swaab wil zich afhouden van het idee dat religiositeit nodig is voor creativiteit en moraliteit, net als zingeving, want dan kan ook als atheïst. De basis van moreel gedrag vinden we al bij apen en dat moet de religie niet claimen.
Aangezien het debat mede georganiseerd wordt door het Kerkelijk Oecomenisch Overleg Zuid-Groningen vraagt Harbers de zaal wie er gelovig is. Dat zijn slechts een handjevol mensen, en niemand wil verdedigen dat zonder religie het leven zinloos is. Dat zou Swaab gelijk geven, maar Van Praag bedoelde dat bij gelovigen God een toetssteen voor gedrag is, maar niet de enige bron van moraliteit, zingeving en creativiteit. Slors is het eens met Swaab, in dat moraliteit er eerst is en religie dit kan articuleren.
Maar – zijn wij ons brein nu wel of niet?
Terug naar de titel, “wij zijn ons brein” - hoe controversieel is dat eigenlijk? Slors herhaalt dat dit wel meevallt. Hersenen zijn heel erg belangrijk, maar de filosoof verbaast zich over de controverse over iets dat niet echt een punt is. Harbers vindt de stelling veel te reductionistisch – als ik mijn brein ben, zegt hij, en ik kan fietsen, kan mijn brein dan fietsen? Natuurlijk niet, maar een hersencel kan wel beslissingen maken, antwoordt Swaab. Volgens Van Praag zijn neurobiologie en psychologie heel aparte vakgebeiden en lopen we voorbij aan het kernmysterie: wie is die ik? Die hersenen? De homunculus? Die hebben we nooit gevonden, en ook dit blijft een mysterie, denkt Van Praag. Maar volgens Swaab is er wel degelijk veel te zeggen over zelfbewustzijn, wat een dynamisch proces vanuit onze zintuigen is, en een interactie met de omgeving die wordt geïntegreerd in de hersenen. Hij denkt dat de neurowetenschappen het mysterie wel kunnen oplossen.

De roodkeelsialia en de omgeving
Bijna een halfuur te laat start Asha ten Broeke haar column. Zij is het niet eens Swaabs claim dat seksuele geaardheid en mannelijk/vrouwelijkheid  al in de baarmoeder vastgeled is. Aan de hand van een vogeltje, de roodkeelsialia (met blauwe veren) demonstreert ze hoe de omgeving gedrag bepaalt. “Normaal ruilen de mannetjessialia’s nestplekken voor seks, waarbij er ook mannetjes zonder nest overblijven. Sommige mensen vonden dat zielig en maakten nestkastjes, waardoor de vrouwtjes vervolgens meer eisen gingen stellen, en ze alleen de beste vaders als partners wilden. Dit gooide de hele vogelpopulatie omver.”
Ze gebruikt dit voorbeeld om te illustreren dat de omgeving bepaalt wie we zijn. Echter, volgens Swaab spelen meisjes met poppen om hen op latere leeftijd voor te bereiden op het leven. Swaab illustreerde dit in zijn boek met een experiment met aapjes die jongens-en meisjesspeelgoed kregen, waarvan de conclusie Swaabs stelling onderschrijft. Die studie is volgens Ten Broeke behoorlijk slecht uitgevoerd; een speelgoedpannetje werd bijvoorbeeld ingedeeld bij meisjesspeelgoed, maar waarom zou dat zo zijn voor een aap?
Homoseksualiteit en genderrolverdeling zijn ook niet overal hetzelfde. Er zijn volkeren waarbij vrouwen jagen en mannen op kinderen passen, en volken waarbij pubervrouwen vissen en puberjongens op de kleine zusjes passen. Volgens weer een ander volk is seks is niet gekoppeld aan genot, maar puur nuttig voor voortplanting.
Westerse onderzoekers zijn hersentechnisch de uitzondering volgens Ten Broeke, en aangezien bijna alle kennis over ons brein voortkomt uit onderzoek met blanke, westerse, hoogopgeleide proefpersonen (psychologiestudenten) worden die effecten enorm overschat. Wij zijn dan misschien ons brein, concludeert ze, maar ons brein is een cultureel orgaan. Het is geen nature, maar nurture. Niet de biologie, maar de omgeving die ons gedrag bepaalt.

“De tegenstelling nature/nurture is achterhaald”
Swaab vindt de tegenstelling nature/nurture behoorlijk achterhaald. Volgens hem vindt de ontwikkeling van het brein plaats door zowel genetische achtergrond en omgeving, en die interactie is cruciaal. Hij geeft voorbeelden van mensen die van sekse zijn veranderd, hoe door een mislukte operatie en vervolgens een penisamputatie een jongen een meisje werd gemaakt, maar geen enkele psychologische hulp en hormoontherapie konden van deze jongen een vrouw maken. Ten Broeke heeft een ander voorbeeld, maar volgens Swaab zijn er slechts vier gevalsbeschrijvingen, waarvan er drie zijn mislukt en één persoon biseksueel is geworden.
Harbers brengt de discussie terug op het punt: is brein versus geest gekoppeld aan noodzaak versus vrije wil, en aan nature versus nurture? Van Praag ziet een medestander in Ten Broeke, in zijn idee dat de interactie tussen gen en omgeving niet ophoudt na het eerste levensjaar. Slors denkt dat dit misschien weer hetzelfde is als die kwebbeldoos, want veel van wat we doen, doen we onbewust. Maar of we daarmee onszelf veranderen - daar moeten we onderzoek naar doen.

Aangeboren criminaliteit
Een vraag uit de zaal gaat over criminaliteit: als de meeste eigenschappen al vastgelegd worden, is dat dan ook zo met criminele eigenschappen (liefde voor afwijken van de regels), en hoe zit het dan met straffen? Swaab antwoordt dat de maatschappij regels nodig heeft. Slaan, wat apen doen, hebben wij uitbesteed aan justitie. Een reden om mensen te straffen is de hoop om gedrag te veranderen. Maar nu zitten in de gevangenis negentig procent psychiatrische patiënten die je eigenlijk moet behandelen in plaats van straffen. Ook de combinatie TBS en straf vindt Swaab raar, omdat eerst de straf wordt gegeven en dan pas de behandeling, terwijl je als pyschiatrisch patiënt niet (compleet) verantwoordelijk gesteld kan worden voor je daden. Er is volgens hem onderscheid tussen karakter en gedrag. Gedrag kun je veranderen, maar karakter niet. En dat is het probleem met schizofrenie of borderline – dat veranderen is moeilijk.
Uit de zaal komt de opmerking dat psychiatrische ziektebeelden wel erg normatief zijn. Homoseksualiteit was vroeger ook een afwijking. Wat is dan het verschil tussen psychiatrische waanbeelden en religieuze ervaringen? Van Praag reageert hierop - je kunt je inderdaad afvragen of Breivik een waan had, zegt hij. Een wereld die niet zintuiglijk waarneembaar is, zoals bij wanen, wordt pas storend als het problemen kan opleveren voor het individu of de omgeving.
Terug naar een van de kernvragen van het debat: waarom koppelt Swaab hersenonderzoek zo aan kritiek op de maakbaarheidsgedachte, en waarom koppelt Van Praag hersenonderzoek zo aan een pessimistische gedachte? Volgens Swaab had het maakbaarheidsgeloof van de jaren zestig en zeventig voordelen: iedereen kon naar de universiteit als je je best maar deed,  maar als er iets misging was de moeder altijd de schuldige. Autisme, schizofrenie, homoseksualiteit: het kwam allemaal door de moeder. Het belang van de omgeving werd enorm overschat, en hij heeft kritiek op díe maakbaarheid, niet op de maakbaarheid van het oplossen van ziektes door hersenwetenschappen. Van Praag zegt dat hersenwetenschappen inderdaad veelbelovend zijn. Voor hem houdt maakbaarheid in dat de mens er iets van kan maken in zijn leven. Waarbij de omgeving buitengewoon belangrijk is.

Uit vrije wil
Het is al ruim over tienen, en Swaab krijgt nog een laatste vraag van Harbers: hij is actief in een club voor euthanasie, en die club heet... Uit Vrije Wil, terwijl hij zelf zegt dat de vrije wil niet bestaat. Swaabs tegenwoord is dat hij al lid van de club was voordat de naam bestond, en hij in het buitenland was toen de naam werd verzonnen. Om geen spelbreker te willen zijn heeft hij er erbij gelaten. De keuze om je eigen levenseinde door te maken is erg bepaald door de omstandigheden, er zijn weinig vrijheden, maar de mogelijkheden moeten er wel zijn. En zo eindigt het debat waarvan de sprekers het nooit met elkaar eens zullen worden.