dinsdag 8 februari 2011

Wetenschap helpt de olympische droom

Het Nederlands Olympisch Comitee (NOC*NSF) heeft de ambitie uitgesproken om Nederland bij de top-10 van beste topsport-landen van de wereld te brengen. Als kikkerlandje met slechts 16 miljoen inwoners moeten we daarvoor wat harder ons best doen dan landen als Canada en de VS, die uit een veel grotere vijver van talenten kunnen vissen. Maar, wie niet sterk is moet slim zijn! Eén van de slimme maatregelen om deze ambitie te bereiken is om wetenschappers zich met de sport te laten bemoeien. Hiervoor richtten NOC*NSF en TNO in 2006 de Stichting InnoSportNL op, die samenwerkingen heeft met onder andere de TU Delft, chemieconcern DSM en de Faculteit Bewegingswetenschappen  van het VUMC.

Sportlabs
Landelijk zijn nu een vijftal sportlabs verrezen waar (top)sporters trainen onder professionele begeleiding van – jawel – een wetenschapper. Onder de naam Wetenschappelijke Ondersteuning Topsport (WOT) wordt kennis uit allerlei vakgebieden toegepast op sporters, zoals medische verzorging, voedingsadviezen en mentale en fysieke begeleiding. Ook hulpmiddelen zoals klimaatkamers en hoogtekamers om atleten voor te bereiden op andere weersomstandigheden worden niet gevreesd. Maar nieuw zijn de embedded scientists: wetenschappers die meedraaien in het dagelijkse leven van de topsporter, net als hun persoonlijke begeleider en voedingsadviseur al jaren doen.

Eén voorbeeld van de combinatie van wetenschappelijk onderzoek en vooruitgang in de topsport zijn nieuwe turnhallen in Den Bosch. Hierbij worden de verrichtingen van turners gevolgd door high-speed-camera’s. Onder de bezielende leiding van een bewegingswetenschapper, die misschien zelf wel nooit geturnd heeft, worden de turners hier verder getraind tot topsporters. Een combinatie van twee wetenschappelijk disciplines in deze hal maakt dat de turners op de beste manier hun oefeningen kunnen leren.

Neurowetenschappen
Ten eerste wordt gebruik gemaakt van observational learning – het concept dat mensen een bepaalde beweging ook kunnen leren door naar die beweging te kijken. Je brein doet dan namelijk hetzelfde als wanneer je de beweging écht uitvoert – de hersencellen die de activiteit plannen zijn actief, de verbindingen tussen die cellen versterken zich en zo leer je. Het werkt echter alleen als je een beweging al kent – wanneer iemand een filmpje ziet van een complexe turnoefening zal hij of zij daarna nog steeds niet fatsoenlijk de flikflak op de brug kunnen uitvoeren. Kijken en doen versterken elkaar, maar kunnen niet afzonderlijk van elkaar gezien worden.

High-speed camera’s
Hiernaast worden high-speed camera’s gebruikt – de bewegingen van turners zijn namelijk soms zó snel, dat het moeilijk is deze vast te leggen. De high-speed camera’s kunnen tot 16.000 beelden per seconde maken – in tegenstelling tot een gewone camera die er ongeveer 25 per seconde maakt. Door deze filmpjes vertraagd af te spelen kan de beweging tot in detail teruggezien worden en kan de turner precies zien op welk moment hij zijn rug iets beter moet strekken om een paar centimeter meer naar voren of achteren op het turntoestel terecht te komen. Op deze manier helpen neurowetenschappen en nieuwe technologie de Nederlandse turners aan olympische medailles – hopen we.

De tijd waarin de Nederlandse topsporter gewoon keihard trainde en ‘s avonds thuis at wat de pot schafte lijkt definitief voorbij. Met high-speed snufjes kan het kleinste jongetje uit de klas misschien toch winnen met de jaarlijkse sportdag. Maar waarom willen we dit eigenlijk? Waarom gaat ons onderzoeksgeld naar onderzoek waar geen medicijnen mee ontdekt gaan worden, geen levens mee gered gaan worden en de wereld al helemaal niet? Het enige vooruitzicht is dat “we”, als land, iets meer kans hebben op zo’n felbegeerde gouden plak in Londen volgend jaar. Gelukkig is een van de doelstellingen van InnoSportNL ook: “Minimaal zeventig procent van de Nederlanders laten voldoen aan de normen voor gezond bewegen“. En wees nou eerlijk: dat is, naast lol in het spelletje, de enige goede reden om te sporten?

Het onderzoek in de turnhallen was onderwerp van de uitzending van VPRO’s wetenschapsprogramma Labyrint op 21 december 2010, en is terug te kijken via de website.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op de wetenschapsblog Sciencepalooza

zaterdag 5 februari 2011

Sporten in een laboratorium

Er valt over te discussiëren, maar de meeste mensen zullen het er over eens zijn dat triathlon niet een heel technische sport is. Natuurlijk komt er wel wát techniek kijken bij lopen, fietsen en vooral zwemmen. Als je ooit eens een filmpje heb gezien van je eigen zwemslag zul je weten dat het er (hoogstwaarschijnlijk) niet uitziet zoals Pieter van den Hoogenband. Maar kijken naar dit soort filmpjes kan je wel leren een betere techniek te krijgen! 


Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat mensen een bepaalde beweging ook kunnen leren door naar die beweging te kijken. Je brein doet dan namelijk hetzelfde als wanneer je de beweging écht uitvoert – de hersencellen die de activiteit plannen zijn actief, de verbindingen tussen die cellen versterken zich en zo leer je. Dit proces heet observationeel leren en wordt veel toegepast om sporters beter te laten presteren. Het werkt echter alleen als je een beweging al kent – wanneer een triatleet een filmpje ziet van een complexe turnoefening zal je daarna nog steeds niet fatsoenlijk de flikflak op de brug kunnen uitvoeren. Kijken en doen versterken elkaar, maar kunnen niet afzonderlijk van elkaar gezien worden.


Voor een zeer technische sport als turnen, wordt het terugkijken van videobeelden veel gebruikt om turners hun oefeningen te laten perfectioneren. Maar de bewegingen van turners zijn soms zó snel, dat het moeilijk is deze vast te leggen met gewone camera’s. Recent is in Den Bosch een turnhal omgebouwd tot een sportlaboratorium. Hier wordt gebruik gemaakt van high-speed camera’s (die tot 16.000 beelden per seconde kunnen maken – in tegenstelling tot een gewone camera die er ongeveer 25 per seconde maakt). Door deze filmpjes vertraagd af te spelen kan de beweging tot in detail teruggezien worden en kan de turner precies zien op welk moment hij zijn rug iets beter moet strekken om een paar centimeter meer naar voren of achteren op het turntoestel terecht te komen.

Het is te betwijfelen of camera’s voor triatleten nuttig zijn om de sportprestaties te verhogen – maar een zwemtraining met (onderwater) filmploeg zou ons laten zien dat we echt niet zo goed zwemmen als Pieter van den Hoogenband.

Het onderzoek in de turnhallen was onderwerp van de uitzending van VPRO’s wetenschapsprogramma Labyrint op 21 december vorig jaar, en is terug te kijken via:

- Dit artikel verscheen in het Februari-nummer van de Tribune, het clubblad van GVAV Triathlon Groningen