woensdag 29 februari 2012

Wetenschap snappen is niet cool


In november kwam de Groningse sterrenkundige Peter Barthel in het nieuws met zijn “Sinterklaaspapieronderzoek”. Hij had op een aantal plekken sinterklaas-cadeaupapier gekocht en gekeken naar de afbeelding van de maan op het papier. Veel van dit inpakpapier, ontdekte Barthel in zijn mini-onderzoekje, laat een verkeerde maan zien, namelijk een ochtendsikkeltje in de avond. Hij schreef hierover een artikel in het tijdschrift“Communicating Astronomy with the Public”, iets heel anders dan de tijdschrijften waarin hij normaal zijn wetenschappelijke ontdekkingen publiceert. Pauw en Witteman nodigden de creatieve sterrenkundige uit in hun show op sinterklaasavond, waar hij uitlegde waarom een maansikkel ‘s ochtends de andere kant op wijst dan ‘s avonds. Pure wetenschap, maar Barthel gaf er een leuke draai aan door het te koppelen aan Sinterklaas. Door zijn ludieke actie was er veel aandacht in de media voor astronomie, maar wel met een knipoog.
Te makkelijk
Maar ondanks brede media-aandacht waren commentaren op internet niet van de lucht: “Kunnen die onderzoekers ons belastinggeld niet beter gebruiken!”. “Heeft die meneer daar zo lang voor gestudeerd!” en honderden andere reacties die ik hier liever niet herhaal (lees ze bijvoorbeeld hier, als je durft). Het was duidelijk: het publiek zat niet te wachten op ludiek onderzoek, het was té makkelijk. Ook andere onderzoekers zoals sociaal-psychologen, krijgen vergelijkbaar commentaar op te “simpel” onderzoek. Men vindt vaak dat sociaal-psychologisch onderzoek slechts open deuren intrapt. Nou lijkt dat soms ook zo te zijn, maar veel van ons menselijk gedrag is wel degelijk beter in kaart gebracht door dit soort onderzoek. Maar slechts de aansprekende voorbeelden halen het nieuws, zoals onderzoek dat met man/vrouw verschillenpartnerkeuze en seks te maken heeft. Ook op die berichten komen sceptische reacties als “Dat hadden we zonder die professor ook wel geweten!”.
Te moeilijk
Maar, het moet vooral ook niet te moeilijk worden. Terwijl de populaire media massaal hetzelfde onderzoek belichten dat grappig is, makkelijk uit te leggen, of een duidelijk eindproduct heeft opgeleverd, wordt fundamenteel onderzoek steeds meer op de achtergrond gedrukt. Dat is namelijk niet in 200 woorden of in soundbites van 2 minuten in een talkshow uit te leggen. Er is nog geen medicijn gevonden? Niet interessant voor de massa. Te fundamenteel? Snappen we toch niet. Marcel Hulspas schreef hierover in De Pers: Met z’n allen lekker dom doen. “Ook al worden in praatprogramma’s op TV de meest subtiele politieke dilemma’s besproken” (waar veel kijkers geen boodschap aan zullen hebben), zo schrijft hij , “wordt het niveau van de wetenschap teruggeschroefd naar ergens onder het Jeugdjournaal”. Dit staat een inhoudelijke discussie in de weg, want nadat de onderzoeker in drie korte zinnen zijn onderwerp wéér heeft uitgelegd, is de tijd om. Terwijl begrippen als hypotheekrenteaftrek en omvallende banken zonder blikken of blozen worden behandeld, moet iedere keer weer uitgelegd worden wat dat DNA nou precies is en dat ons lichaam uit kleine onderdeeltjes bestaat die cellen heten.
SIM of DNA?
In tijden dat iedereen weet hoe een smartphone werkt en wat een SIM-kaart is, vind ik het op zijn minst opmerkelijk dat het geen algemene kennis mág zijn dat ons lichaam uit cellen bestaat en dat DNA ons genetische materiaal bevat. Helaas blijven talkshowhosts stug hun naïviteit bewaren en doen alsof ze er helemaal niets van snappen. Met uitspraken als “ik weet nauwelijks wat ik zeg” (bij 5:00) en “ik begrijp er niet veel van” (bij 6:20) probeert Mattijs van Nieuwkerk zijn kijkers te laten merken dat hij het ook allemaal razend moeilijk vindt. Want de politiek doorgronden is belangrijk, maar wetenschap snappen is niet cool.
TV-makers van populaire talkshows lijken te denken dat de meeste wetenschap te moeilijk is voor de normale mens, en dus beginnen ze er maar niet aan. Gelukkig zijn er ook goede wetenschapsprogramma’s waar meer tijd genomen wordt voor een onderwerp, zoals Labyrint , Pavlov en Hoe?Zo! (radio). Ook zijn er zijn legio korte filmpjes over wetenschap te vinden op websites van bijvoorbeeld onderzoeksinstituten, waar onderzoekers soms zélf het initiatief hebben genomen om hun onderzoek uit te leggen (zoals FastFacts). Dat kunnen ze namelijk best wel, en vaak zelfs beter zonder dat er een presentator bij zit die doet alsof hij het niet snapt. Als in populaire talkshows op een meer volwassen manier met wetenschap wordt omgegaan, is er nog hoop dat het Nederlandse publiek fundamenteel onderzoek kan gaan begrijpen en waarderen, en niet alleen geconfronteerd wordt met te simpele wetenschap.
Dit artikel verscheen op Sciencepalooza en op de website van VK opinie, waar het veel reacties opriep. Wetenschapsjournalist Maarten Keulemans wijdde er een blog aan. 

dinsdag 28 februari 2012

Liefdesverdriet zit tussen de oren, maar waar?

Kenniscafé Liefdesverdriet, 23 februari 2012

Een debat over liefdesverdriet met een wetenschappelijke inslag. Zit liefdesverdriet slechts tussen de oren, of zijn er ook lichamelijk aspecten, zoals het bekende “gebroken hart”? Hierover gaan twee wetenschappers,  neurobioloog Gert ter Horst (UMCG), psychiater Peter de Jonge (UMCG), en een relatietherapeute, Jannie van den Ende, in discussie met Alex van den Berg tijdens dit Kenniscafe. De volle zaal in ForumImages bevat voornamelijk (jonge) vrouwen. Hebben mannen geen liefdesverdriet of gaan ze er gewoon anders mee om?

Eerst het begrip “liefdesverdriet” - wat is dat nou eigenlijk? De gasten hebben daar allen zo hun eigen kijk op. Neurobioloog Gert ter Horst noemt het “een verzameling van veel negatieve gevoelens”. Op dit moment is hij bezig met een groot onderzoek om uit te zoeken welke hersengebieden betrokken zijn bij gevoelens van liefdesverdriet. Op zijn oproep voor proefpersonen kwamen voornamelijk veel jonge vrouwen af, vergelijkbaar met het publiek bij dit kenniscafé. Door de oproep te veranderden van “gezocht, mensen met liefdesverdriet” in “gezocht, mensen met een verbroken relatie” bleken er ineens wél mannen zich aangesproken te voelen. Ter Horst kijkt in een MRI-scanner hoe de hersenactiviteit van de proefpersonen verandert bij het zien van plaatjes van dingen, mensen, en foto’s van hun ex-geliefde. Hierbij vergelijkt hij mensen met veel of weinig verdriet na een gebroken relatie, wat ze zelf hebben aangegeven met een vragenlijst. De resultaten van zijn onderzoek zijn helaas nog niet bekend, maar Ter Horst kan al wel zeggen dat veel proefpersonen nog duidelijk verliefd zijn op de gevreesde ex.

Geen gebroken hart of depressie
Psychiater Peter de Jonge wil het feit dat liefdesverdriet ook wel  “het gebroken-hart-syndroom” heet, de wereld uit helpen. Hij stoort zich aan (semi)-wetenschappelijk bewijs dat wel het hart wordt aangetast bij liefdesverdriet (zoals hier). Persoonlijk had De Jonge ooit hevige buikpijn tijdens een periode van liefdesverdriet, maar het was toen niet bij hem opgekomen om naar een maag-darm-leverarts te gaan. Liefdesverdriet, zegt hij, zit alleen tussen de oren. Hij ergert zich ook aan de trend om iedereen met liefdesverdriet depressief te noemen. Hij zou zeker geen antidepressiva voor te schrijven, want, zegt hij, liefdesverdriet is een adaptief proces waar je als mens aan moet wennen en wel vanaf komt.

Zowieso rammelt er wel wat aan onze definitie van depressie, die al in de jaren ‘80 opgesteld is, zegt De Jonge. Volgens deze definitie is iemand depressief al hij/zij aan 5 van 9 symptomen voldoet. De Jonge noemt de psychiatrische diagnostiek “op de rand van het faillissement”, en stelt dat er echt iets structureel moet veranderen. Mensen worden tegenwoordig veel te snel als depressief bestempeld en behandeld, met allerlei nadelige gevolgen. Dit is ook de strekking van het onderzoeksproject waar hij zich de komende jaren mee bezig gaat houden: “Depressie bestaat niet”, waarvoor hij een VICI-beurs ontving.

Het nut van liefdesverdriet
Ter Horst ondersteunt de mening van De Jonge: volgens de beide wetenschappers zijn mensen met liefdesverdriet niet depressief, maar hebben slechts depressieve klachten zoals veel willen slapen, huilen, en nergens zin in hebben. Dit is biologisch gezien ook ergens nuttig voor, zegt Ter Horst, het is een waarschuwing van het lichaam om het een tijdje rustig aan te doen (en je vooral niet gelijk in een nieuwe relatie te storten). Maar iedereen heeft een andere manier om met dit verdriet om te gaan. Algemeen wordt gezegd dat vrouwen erover willen praten met vriendinnen en mannen de kroeg in gaan met vrienden. Dit is deels waar, maar het verschil man/vrouw is niet zo zwart/wit, individueel werkt het bij iedereen anders. Bijvoorbeeld kunstenaars (ook mannen), zegt van den Ende, verwerken zulke processen veel emotioneler. Ook cultureel zijn er grote verschillen hoe men met liefdesverdriet omgaat. Ter Horst is samen met een groep studenten uit Saoudi-Arabië bezig met een onderzoek naar dit soort cultuurverschillen. Ook hiervan zijn helaas de resultaten nog niet bekend.

Er wordt wel gezegd dat liefdesverdriet “een maand per jaar relatie” duurt, of “net zo lang als de relatie zelf”, maar volgens de gasten én het publiek is dit onzin. Er is geen vaste definitie voor, en net zoals iedereen anders met verdriet omgaat, heeft iedereen ook zijn eigen tijd nodig om over het verdriet heen te komen. Hierbij spelen persoonlijke karaktereigenschappen als ego en zelfvertrouwen een grote rol.

Communicatie!
Relatietherapeute Jannie van den Ende vertelt uit haar eigen praktijk over hoe zij mensen met relatieproblemen adviseert. Zij probeert mensen te vertellen dat communicatie in een relatie het allerbelangrijkste is, wat ze demonstreert met het enigszins achterhaalde boek “Mannen komen van Mars, Vrouwen van Venus”. Ja, inderdaad, mannen en vrouwen hebben een verschillende manier van communiceren en dat kan tot problemen leiden in een relatie, maar net als bij de omgang met liefdesverdriet is dit verschil heus niet zo zwart/wit is als zij (het boek) het schetst. Dat communicatie een belangrijk punt is in een relatie is wel duidelijk, want het staat in de top-4 van problemen waarmee stellen bij de praktijk van Van den Ende aankloppen.

De laatste vraag van Alex van den Berg aan de wetenschappers is wat ze zouden doen met zeeën van tijd en veel geld voor onderzoek. Gert ter Horst is erg geïnteresseerd in liefdesverdriet bij oudere mensen. Het huidige onderzoek is gebaseerd op proefpersonen uit de studentenpopulatie, maar hoe gaan 40’ers, 50’ers en 65-plussers om met liefde en liefdesverdriet? Zeker met de huidige ouder wordende bevolking lijkt hem dit een heel interessant onderzoek. Peter de Jonge zou graag bereiken dat behandeling en diagnose (van psychiatrische problemen zoals) liefdesverdriet veel meer op individuen gericht wordt. Hij hoopt dat het onderscheid man/vrouw losgelaten kan worden, wat volgens hem een duidelijk gepasseerd station is. Van den Ende voegt als conclusie toe dat liefdesverdriet zeker ook functioneel is. Door liefdesverdriet leren we meer over onszelf, en dat kan ons de rest van ons leven (en in een volgende relatie) zeker helpen.

Liefdesverdriet zit dus echt tussen de oren, maar waar precies, daarvoor moeten we het onderzoek van Gert ter Horst nog even afwachten.

Eva Teuling
--------

donderdag 23 februari 2012

Een goede bioloog moet meer kunnen dan dieren observeren en mooie plaatjes maken



Nynke Dekker2
Nynke Dekker is van oorsprong atoomfysicus, en deed promotieonderzoek aan Harvard University in de kwantumfysica. Dat klinkt “heftig” (in haar eigen woorden), maar na haar promotie ontdekte ze de biologie, en het raakvlak tussen de twee vakgebieden, de biofysica. En sindsdien heeft ze nooit meer teruggekeken naar de atoomfysica. Sinds 2002 heeft Nynke Dekker een eigen onderzoeksgroep bij het Kavli Institute of Nanoscience bij de Faculty of Applied Sciences in Delft, waar ze in 2008 als professor werd benoemd.
Wanneer bent u in uw onderzoek over de knie gegaan? Of gaat of ging er wel eens iets heel erg mis?
Toen ik net mijn eigen groep had deed ik zelf ook nog experimenten. Maar na een paar jaar gebeurde het steeds vaker dat ik door onverwachte afspraken, telefoontjes en overleggen helemaal vergat dat ik een experiment had ingezet. En dan was het meestal al te laat. Toen heb ik, met pijn in mijn hart, moeten toegeven dat ik op deze manier alleen maar materialen en tijd verspilde, en nu laat ik het labwerk maar aan mijn groepsleden over.
Wat gaat u morgen doen?
Morgen wordt onze afdeling geëvalueerd voor de jaarlijkse visitatie van alle natuurkunde-afdelingen in Nederland. Er zal een groep binnen- en buitenlandse onderzoekers langskomen, die moeten beoordelen of de afdeling goed werkt. Spannend, maar ook leuk omdat we kunnen laten zien wat er allemaal gebeurt.
En ook komen er studenten langs voor overleg. Mijn onderzoeksgroep bestaat gemiddeld uit zo’n 10 AIO’s en postdocs, een aantal technici en 5-6 studenten. Dit aantal is nog net overzichtelijk, zo kan ik bij alle projecten betrokken blijven. Het lijkt me niet leuk om een groep te hebben die zo groot is, dat ik niet meer weet waar iedereen mee bezig is. Het persoonlijk contact met de studenten vind ik ook altijd erg leuk. Dus ja, ik heb zin in morgen.
Waar gaat uw volgende publicatie over?
Ik hoop op een spoedige publicatie van de toepassing van onze nieuwe magnetische pincetten die de draaiing van DNA direct kunnen meten. Een artikel over deze nieuwe techniek is al geaccepteerd en zal binnenkort verschijnen in Nature Communications.
Hoe draagt u bij aan de innovatie van uw vakgebied?
Ons werk is een continue wisselwerking tussen het ontwikkelen van nieuwe technieken, en vervolgens het toepassen van deze technieken op biologische experimenten. Zoals ook de nanogaatjes – dit zijn kleine gaatjes waar moleculen doorheen getrokken worden om de secundaire structuur van bijvoorbeeld RNA te kunnen ophelderen. Deze techniek hebben we een jaar of 5 geleden ontwikkeld en pas nu kunnen we het echt toepassen om biologische vragen te beantwoorden.
Waarvan ziet u dat het uw lab, of uzelf, belemmert in hun wetenschappelijk werk, en wat zou er moeten veranderen in de wetenschap? Ziet u een politieke oplossing?
De politiek werkt niet mee. De universitaire budgetten gaan steeds verder omlaag, en aangezien ook de afdeling waarop ik werkzaam ben hieruit wordt gefinancierd, zie ik ook problemen ontstaan voor de afdeling. Op een gegeven moment zullen de bezuinigingen te ver gaan. Het aantrekken van buitenlandse wetenschappers naar Nederland zal moeilijker worden: wie wil er nog een groep opzetten in een land waar de universiteit geen opstartmiddelen geeft? In Duitsland is er nog wél budget, dus zullen buitenlandse onderzoekers sneller daarheen gaan. Ik hoop echt dat het tij nog gekeerd kan worden, omdat goed onderzoek belangrijk is voor innovatie.
Welke bijdrage hoopt u of droomt u nog te leveren in uw carrière?
Ik hoop uiteindelijk een bijdrage te kunnen leveren aan een kwantitatief begrip van DNA replicatie in een levende cel. Ook wil ik onze in vitro-technieken in levende systemen toepassen en zo meer en meer het grensvlak tussen natuurkunde en biologie te verkennen. Hiermee kan ik nog jaren vooruit.
Daarnaast zetten we in op veranderingen in het biologie-onderwijs: de afgelopen decennia is de biologie steeds kwantitatiever geworden. Dieren en planten observeren en mooie plaatjes maken is allang niet meer genoeg om een goede bioloog te zijn. Experimenten worden technisch steeds ingewikkelder en onderzoek zoals DNA-sequencing levert enorme hoeveelheden gegevens op. Zo krijgt de biologie steeds meer raakvlakken met engineering, fysica en informatica. Ik hoop dat de biologie-opleidingen deze ontwikkelingen meenemen in hun curriculum, want zonder een goede basiskennis in fysica en (bio)-informatica wordt het steeds moeilijker om je als bioloog staande te houden in de wetenschap van de 21e eeuw.
In mijn eigen groep zijn veel natuurkundigen die een biologische weg in zijn geslagen, maar naar verhouding minder biologen die richting natuurkunde zijn gegaan. Dat ligt volgens mij aan het type wetenschap: natuurkunde is meer gebaseerd op een opstapeling van kennis, waarbij een studie essentieel is om alle concepten te begrijpen, terwijl biologie zich toch makkelijker leent voor het bijleren van losse stukken kennis. Als de concepten van fysica ook in de biologie-opleidingen terecht komen, kunnen veel meer mensen deze weg in slaan. Ik merk dat ik zelf ook veel heb aan mijn technische achtergrond.
Het is zaterdagmiddag, net na lunchtijd. Waar bent u en waar denkt u aan?
Op zaterdag ben ik in de weer met mijn zoontje van 4. Naar de bibliotheek of met Lego spelen. En dan kan ik de maandag erna er weer tegenaan!
Dit interview is gehouden in het kader van de serie "De Jonge Akademie over de Knie" voor sciencepalooza

PCD-You: Meet Marja


From scientist to consultant ’science and society’
Marja was born in 1976 in Wageningen. After high-school she moved to Leeuwarden, where her family originated, to get a bachelors degree in laboratory science (HBO). Following, she moved to Dordrecht, and worked at Erasmus MC as a technician for a year. During that year, she found herself highly interested in biology and decided to go back to University. After finishing her Master-degree in Biology in Leiden, she started her PhD in 2001 at Erasmus MC.
As a young PhD student, Marja wanted to pursue a career in science, but changed her mind towards the end.  She finished her PhD in 2007, a year after giving birth to her first child. This was planned as Marja had always wanted to have a family. But during her PhD, she realized that if she wanted to be a successful scientist, this would mean that she could not have her family the way she wanted:  For her it was either being a scientist ór having a family.
Marja really loves science, so in her career she wanted to keep science close to her heart. She considered different options, but there was nothing that really grabbed her. Teaching for example, would draw her too much away from the real science. And then, she just happened to come across a job-ad for ‘consultant science and society’ at the department of Cell Biology at the Erasmus MC, where she used to work. She never even thought a job like that existed, applied and was successful.
Her tasks as a consultant science and society include writing press releases about discoveries within the Erasmus MC, writing content for websites, organizing public lectures, discussion nights and science-theatre. She works 3 days a week, which combines very well with her family that has grown to three kids.
Her biggest success so far was a press release she wrote about a novel scientific finding that even made it to national TV (NOS). Prior to the broadcast she spent hours on the phone speaking with journalists. This illustrated that her decision to communicate this research had been a good one. (Read the news article here [in Dutch])  

 Luck or a planned career?
In retrospect, becoming a science communicator was actually quite an obvious career choice. During her masters, Marja already followed courses in science journalism and always loved to explain her research to others. But she had never thought that these skills could be useful for her future career.
Whether this career path is a lucky shot or not, Marja loves her current job. There is lot of variety of activities, days are never similar. She is in close contact with not only scientists, but also artists, actors and other people of the creative community. She enjoys her work most when an event has been successful: when science was well presented and both the scientist and the audience had fun. What she finds challenging in her work is making scientists aware of the need for science communication. According to Marja, scientists are very modest about their discoveries. Of course, explaining the relevance of fundamental research to lay people can be challenging, but often scientists don’t see the urgency to present their findings to society at all. Even the scientist whose research made it to Dutch national TV wanted to go to a research meeting first before talking to a journalist, while Marja had been continuously receiving phone calls from 8.30h on that morning. That’s why Marja has the important task of approaching and encouraging scientists to write press-releases or to speak at a public lectures.

Unrealistic perspectives
During her undergraduate studies, it was made clear to Marja and her fellow students that the default career path was 1) obtaining a PhD, 2) going abroad for a postdoc, and 3) becoming a professor. The fact that eventually such a career would only work out for the happy few was never explained. Almost all beginning PhD students see themselves as professor in the future, and that is something very unrealistic. Marja hopes things have changed over the past years. For example, she notices that working for a company is no longer considered as something 'indecent'. Marja thinks that students should be aware that not everyone can be a top-scientist, and a PhD might not be necessary for every job. She thinks there should be positions for master-graduates other than technician or PhD student, some in-between functions that so far don’t exist.
Making students aware of their choices and options in an earlier stage, maybe even before they start a PhD, is very important according to Marja. Career fairs are useful, but often very large-scale. As PCDI´s activities are at a smaller scale and therefore more personal than career fairs. She hopes there will be more of those in the future. Although PI´s should become more aware of the need for career development, it should be the PhD student to initiate career development-activities. Graduate schools and courses may help with that, but at Erasmus MC Marja doesn’t see many things happening yet.
Although now in a very different field, Marja appreciates her PhD degree. Many things she learned such as writing in English, presenting her work, being organized, networking, now come in hand. Just like when she was a scientist, she needs to keep looking at the big picture without losing track of the details.

The future of science communication
At the moment, Marja is happy with the work she is doing. But she is also realistic: with science budgets being cut, extra ‘services’ as a department-science communicator are the first positions that are at risk to be made redundant.
Working in a close relationship with society is great in her current job, a big contrast to when she was a scientist. It is also great to be able to combine this career with her family; a 3-day working week would not have been feasible for a postdoc. She looks forward to work more hours when the kids are older and follow courses again for her personal and career development. At that moment she would have more time again to visit science events. Life is full of choices and Marja is happy to have made this one.
Her message to young scientists who don’t know which way to go is one that also applies to life in general: Always follow your heart. It is possible to combine a (large) family with a challenging career, even one that keeps science close to your heart!

This interview was posted on PCD-You 

zondag 19 februari 2012

Beetje goede rap voor de gezondheid


Voor steeds meer gezondheidstoepassingen worden medische sensoren gebruikt die in het lichaam geïmplanteerd kunnen worden. Bijvoorbeeld voor mensen met diabetes: in plaats van meerdere keren per dag prikken en de suikerwaarden af te lezen krijgen patiënten een sensor onder hun huid geïmplanteerd die continue de waarden afleest. Bij een te laag suikergehalte krijgt de patiënt onmiddellijk een signaaltje zodat de vervelende “hypo’s” vermeden kunnen worden.

Een andere toepassing is het meten van de druk in de blaas - dit kan nuttig zijn voor mensen met verlammingen die daardoor niet meer voelen dat de blaas vol is. Deze sensor doet af en toe een drukmeting, en geeft een seintje als de druk te hoog wordt, zodat de patiënt weet dat hij of zij naar de WC moet gaan. Het nadeel van dit soort sensoren is dat die metingen energie kosten, en een batterijtje leeg kan gaan.

Wetenschappers van Purdue University in Illinois hebben daar nu een ingenieus systeem voor bedacht. Ze hebben een druksensor ontwikkeld waarin een plat balkje zit dat als een duikplank aan één kant bevestigd is. Dat balkje is zo klein dat het door geluid kan gaan trillen. Dat trillen levert energie op, waardoor de batterij wordt opgeladen. Hiervoor is wel de frequentie (de toonhoogte) van het geluid belangrijk, maar het is wel saai voor patiënten om naar een paar saaie tonen te luisteren. De onderzoekers bedachten dat het leuker was om naar muziek te luisteren dus experimenteerden ze met verschillende muziekstijlen.

Na het afspelen van jazz, pop, rap en bluesmuziek was duidelijk dat rap het beste effect had op de trilling van het balkje in de sensor. In rap zitten namelijk veel lage bastonen, die de goede frequentie hebben. Slechts een paar minuten naar rapmuziek luisteren kon de batterij ver genoeg opladen voor een meting van de druk in de blaas..

Wat nu als je niet van rapmuziek houdt? Daar heeft de wetenschap nog geen oplossing voor - gewoon oren dicht en de sensor zijn werk laten doen. 



Dit artikel verscheen eerder op Sciencepalooza.

dinsdag 7 februari 2012

Is het de atleet of het materiaal?

Bij de wereldkampioenschappen lange-baan-zwemmen in Rome, in 2009, werden maar liefst 43 wereldrecords gezwommen. Een ongekend hoog aantal, in een gemiddeld jaar zijn dit er veel minder. Meer dan 90% van deze wereldrecords staan nog steeds. Dat jaar stond ook in het teken van de lichaamsbedekkende polyurethane zwempakken, die sinds 2008 steeds meer gebruikt werden door zwemmers. De correlatie tussen de zwempakken en de snelle zwemtijden werd snel gelegd en de FINA verbood daarop het gebruik van deze pakken. Sinds de terugkeer naar de gewone Speedo in 2010 zijn er slechts 2 wereldrecords gebroken.

Die snelle tijden, dat lag dus aan de pakken - was de simpele conclusie van dit interessante jaar voor de zwemsport. Maar onderzoekers van Northwestern University in Chicago wijdden er een uitgebreid onderzoek aan om het 100% zeker te weten. Er zijn namelijk andere factoren die een plotselinge toename van de zwemsnelheid zouden kunnen verklaren, zoals veranderingen in regels, standaardisatie van de condities (diepte van het zwembad of hoogte van de startblokken, watertemperatuur), en verbeterde zwemtechnieken en/of training. 


De onderzoekers analyseerden wedstrijdgegevens van 1990 tot 2009, en keken daarbij naar al deze variabelen. Ze vergeleken de toename van de zwemsnelheid over de afgelopen twee decennia met de finishtijden van korte-baan sprinters. Hardlopen, stelden de onderzoekers, is een vergelijkbare sport, net als zwemmen aangezien gaat het om een individuele prestatie van vergelijkbare duur. Het bleek dat de zwemmers in die 20 jaar 6% sneller waren geworden, tegenover slechts zo’n 3% bij de hardlopers.
De verklaring van dit verschil kan niet gezocht worden bij een betere sportwetenschap, volgens de onderzoekers, omdat zulke kennis snel wordt geïmplementeerd in verschillende sporten. De snellere tijden moeten dus gezocht worden in een specifieke verandering in de zwemsport. Het is ook niet zo dat er in 2009 ineens veel meer nieuwe talenten binnenstroomden in het olympisch zwemmen, of dat er één uniek supertalent was dat alle wereldrecords binnenhaalde. Veranderingen in de regels of de diepte van de zwembaden waren er in de afgelopen 20 jaar ook niet geweest.
Kortom, zeggen de onderzoekers, het waren inderdaad de technische zwempakken die hebben gezorgd voor die enorme berg wereldrecords in 2008 en 2009. De beslissing van de FINA om deze pakken te verbieden is dus een goede, alhoewel de records uit die tijd nog wel decennia de zwemsport zullen blijven achtervolgen. Knappe zwemmer die zo’n record breekt!
Maar is het wel de goede beslissing geweest? Zou de klapschaats dan ook niet verboden moeten worden - daardoor gaan we nu ook een stuk harder dan op de houten onderbindertjes (zie een eerder artikel over de evolutie van het schaatsen)? Of moeten we Lance Armstrong op een ijzeren racefiets met schakelingen aan het stuur en bandjes om de schoenen zetten? Dat zal niemand willen. Maar de scheidslijn tussen de rol van goed materiaal en een goede atleet
bij een betere prestaties wordt wel vaag op deze manier.

De beroemde Zuid-Afrikaanse atleet-zonder-benen, Oscar Pistorius, is het boegbeeld van deze discussie geworden. Hij heeft geen benen maar een paar springveren waarmee hij heel hard kan lopen, harder dan een gewone atleet. Hij wilde meedoen met de gewone olympische spelen en raakte verwikkeld in een juridisch gevecht met de atletiekunie (IAAF) en kreeg gelijk. In 2011 deed hij mee met de wereldkampioenschappen Echter, hij wist zich niet te kwalificeren voor de 400 meter, dus zal hij niet meedoen.  

De vraag blijft wat het verschil is tussen springveren, een badpak en klapschaatsen. Het zijn allemaal hulpmiddelen die de sporter helpen met sneller te rennen, zwemmen, en schaatsen. Wilde de IAAF deelname van Pistorius verbieden om te voorkomen dat er atleten zijn die hun benen laten vervangen door springveren om die felbegeerde medaille te halen? Dit gaat natuurlijk wel een flinke stap verder dan een paar klapschaatsen of een zwempak - maar sporten gaat, als je het mij vraagt, om een menselijke prestatie en de atleet moet het dus wel zélf doen.
Dit artikel verschijnt in de Tribune, het clubblad van Triathlonvereniging GVAV in Groningen