vrijdag 22 maart 2013

Stamt ú ook al af van de Vikingen?


Graven in je verleden – het heeft iets magisch. Uitvinden dat je afstamt van een beroemde schilder of een rijke koopman, wie wil dat nou niet? Speuren naar voorouders wordt steeds populairder; vele mensen besteden avondenlang aan online stamboomregisters en databases, maken uitstapjes naar stadsarchieven en huren professionele genealogen in. Ook mijn beide opa’s hebben zich in hun familiegeschiedenis verdiept, waardoor ik nu weet dat mijn voorouders van beide kanten al acht generaties lang uit Rotterdam komen. Veel spannenders zijn ze verder niet tegengenkomen. De populariteit van genealogie blijkt ook uit TV-series als “Who Do YouThink You Are” van de BBC en “VerborgenVerleden” van de NTR, waarin de familiegeschiedenis van een beroemdheid wordt uitgeplozen. En de laatste jaren zijn er steeds meer commerciële bedrijfjes die tegen betaling stambomen van Britten en Nederlanders uitpluizen uit op basis van hun DNA-gegevens. Dan kom je natuurlijk álles over je geschiedenis te weten, zo beloven dergelijke bedrijven. Onzin, aldus Mark Thomas, hoogleraar evolutionaire genetica aan de universiteit van Londen, en ik geef hem groot gelijk.

Genealogie en DNA
Er zijn drie soorten DNA die je kunt gebruiken voor een genealogischeDNA-test. In iedere cel in je lichaam zit het ‘gewone’ DNA met 22 autosomale chromosomen, en twee geslachtschromosomen (XX voor vrouwen en XY voor mannen). Door autosomaal DNA, dat je van beide ouders erft, te bestuderen kunnen verwantschappen onderzocht worden. Simpel gezegd geldt: hoe meer van je DNA overeenkomt met dat van een ander, hoe groter de verwantschap is. Maar het vergelijken van DNA is niet zo makkelijk als het klinkt. Ten eerste is het, ondanks next-generation-sequencing, nog steeds lastig en duur om ál je DNA te vergelijken met dat van een potentiële voorouder. Daarom wordt gebruik gemaakt van bepaalde “stukken” DNA die makkelijker te vergelijken zijn. Maar als je een flink aantal generaties terugkijkt, heb je al snel meer voorouders dan van die stukken DNA. Dat betekent dat er van bepaalde voorouders helemaal geen vergelijkbaar DNA te vinden is in je genoom, en je dus geen verwantschap kunt aantonen. Daarnaast hebben heel veel mensen die nu leven dezelfde voorouder. De huidige schatting is dat iedereen die nu leeft afstamt van één persoon die slechts 3500 jaar geleden leefde.

Omdat die verdubbeling van voorouders het onderzoek lastig maakt, wordt voor genealogisch onderzoek vaak ander DNA gebruikt. Het Y-chromosoom wordt bijvoorbeeld alleen van vaders op zonen overgegeven, daarmee kan de paternale lijn in een familie worden onderzocht. Daarnaast bevat iedere lichaamscel ook mitochondriën, een soort energiefabriekjes, die ook DNA bevatten. Mitochondriën en hun DNA worden alleen door moeders doorgegeven, en daarmee kan de maternale lijn worden achterhaald. Hiermee wordt het risico vermeden dat een vader niet altijd de biologische vader is. Mitochondriaal DNA is bijvoorbeeld gebruikt bij het onderzoek naar mogelijke nazaten van de Engelse koning RichardIII.

Vikingen & Romeinen
Voor enkele honderden euro’s kun je nu dus door een bedrijfje laten uitzoeken of jouw mitochondriaal DNA ooit voorkwam bij de Vikingen, of dat een deel van jouw Y-chromosoom al bij de Romeinen te vinden was. En dan? Voel je je dan ineens een Romein, of heb je dan eindelijk een verklaring voor je liefde voor Vikingschepen? Natuurlijk niet. Zo’n test zegt helemaal niets over hoe je je voelt of wie je bent. Daarnaast is de uitkomst van zo’n test bij veel autochtone Nederlanders vrijwel identiek, omdat we allemaal gemeenschappelijke voorouders hebben.

Mark Thomas is er duidelijk over in een stuk in de Guardian: zulke tests zijn niet alleen onzin, dergelijke “nep-wetenschap” ondermijnt vooral ook  de échte wetenschap. Het vergelijken van Y-chromosomaal en mitochondriaal DNA met dat van eerdere generaties is wel degelijk van wetenschappelijk nut, maar op een heel ander niveau. Over één persoon zegt het niet zoveel, maar met deze techniek kan wel de geschiedenis van hele populaties worden achterhaald. Ook het Britse wetenschappelijke voorlichtingsplatform SenseAbout Science waarschuwt voor dergelijke commerciële DNA-tests, en publiceerde een duidelijk overzicht waarin wordt uitgelegd waarom consumenten vooral niet in deze val moeten trappen.
De wetenschappers stellen terecht dat commerciële tests niets meer zijn dan astrologie: ze geven niet meer informatie dan de wekelijkse horoscoop in een damesblaadje. De uitkomst, zogenaamd specifiek voor jóu, is zo algemeen dat iedereen zichzelf er in kan vinden. En is er weer een tevreden klant afgeleverd, die zich ineens een echte Viking voelt.

Dit stuk verscheen op Sciencepalooza voor Volkskrant Opinie

vrijdag 8 maart 2013

Zwangere atletes: het wordt een hele bevalling

Waarschuwing: mannen vinden dit artikel misschien niet interessant, en mogelijk schokkend.

In de dameskleedkamer rees onder zwangere en ex-zwangere triatletes recent de vraag of bevallingen moeilijker zijn voor (top)sporters. Eén van de dames vertelde dat zij moelijkheden gehad had bij haar bevalling, mogelijk door té sterke bekkenspieren. Mijn buurvrouw, die fanatiek danst, vertelde een vergelijkbaar verhaal. Is dit een enkel geval, of is er experimenteel bewijs dat bevallingen moeilijker kunnen zijn voor atletische vrouwen?

Ik beloofde het uit te zoeken, maar vond verbazingwekkend weinig wetenschappelijke informatie hierover. Recreatief sporten kan juist bijdragen aan een soepele bevalling, zoveel was al langer bekend. Maar studies die topsporters en zwangerschap bestuderen, richtten zich voornamelijk op de effecten van sport op  de gezondheid van het (ongeboren) kind. Gegevens over het verloop van bevallingen bij topsporters zijn er nauwelijks.

Wat ik wel vond waren enkele studies van onderzoekers uit Auckland, in Nieuw Zeeland. Zij hadden zorgprofessionals geproken, die vermoedden dat er een relatie kon zijn tussen een moeilijke bevalling en topsporters. De onderzoekers besloten dit verschijnsel verder te bestuderen. In 2007 publiceerden ze een kleine studie waarvoor ze zorgprofessionals, zoals artsen en verloskundigen, geïnterviewd hadden over hun ervaringen bij de bevalling van topsporters. Uit deze interviews kwam naar voren dat er inderdaad vaak problemen werden geconstateerd als atletes gingen bevallen.

Deze problemen hadden zowel een fysieke als een psychologische oorzaak volgens de geïnterviewden. Ten eerste zouden atletes een zware bevalling misschien langer volhouden dan niet-atleten omdat ze gewend zijn pijn te lijden en dan toch door te gaan. Maar ook over een fysieke oorzaak werd veel gesproken: meerdere geïnterviewden vertelden dat de spieren in het bekken van atletes leken veel sterker dan bij de gemiddelde vrouw. Deze problemen traden voornamelijk op tijdens de tweede fase van de bevalling, en resulteerden in meer interventies (inknippen, pijnbestrijding, vacuum/tangbevallingen en keizersnedes) bij de atletes.

De onderzoekers wilden weten of het bekken van zulke topsporters inderdaad verschilde van gewone vrouwen. Ze hadden de beschikking over een aantal MRI-beelden van de bekkenregio van een atlete en een gewone vrouw, door andere onderzoekers al eerder gemaakt. Met deze beelden reconstrueerden ze een belangrijke spier tijdens de bevalling, de leavator ani (LA)-spier rondom de anus en de vagina. Deze spier is in onderstaand plaatje te zien: de stippellijnen zijn de omtrek van de spiergroep in de MRI-scan, de figuren onder de scan zijn een 3D-reconstructie van de spiergroep. Er is een duidelijk verschil te zien tussen atleten en niet-atleten, de eersten lijken een veel kleinere, en veel meer geconcentreerde spier te hebben.

Ook gebruikten de onderzoekers de afmetingen van het hoofd van een (gemiddelde) volgroeide baby, vlak voor de bevalling. Met deze gegevens maakten de onderzoekers een computersimulatie van een bevalling bij een gewone vrouw en een atlete. Hieruit berekenden ze de kracht die nodig is om het hoofd van de baby door de ruimte te persen. Het bleek dat de maximale kracht tijdens de tweede fase van de bevalling bij de atlete 45% hoger lag dan bij de gewone vrouw.

De studie is slechts een simulatie van één atlete en één gewone vrouw, en met de hoofdomtrek van een gemiddelde baby – er zijn natuurlijk grote individuele verschillen. Maar de onderzoekers denken dat de data wel representatief kunnen zijn voor beide groepen en zien het als een verklaring voor de geconstateerde problemen bij atletes. Ze pleiten voor meer onderzoek, wat er na 2008 nog niet veel is geweest, en roepen artsen en verloskundigen op te letten op complicaties bij de bevallingen van atletes. Misschien is het voor de gemiddelde atlete een idee om het nóg wat rustiger aan te doen tijdens de zwangerschap om de spier wat te laten rusten.

De originele artikelen zijn te online te lezen: het artikel over de zorgverleners en het artikel over de simulatie van bevallingen 

Dit artikel verscheen in de Tribune, het clubblad van triathlonvereniging GVAV te Groningen