woensdag 16 april 2014

Pre-conceptiescreening: alle pech de wereld uit?

Sinds deze maand is een nieuwe prenatale test, genaamd Niet-Invasieve Prenatale Test of NIPT, beschikbaar in Nederland. Met deze bloedtest voor zwangere vrouwen kan ín het bloed van de zwangere vrouw gezocht worden naar DNA van de foetus, en hiermee kunnen chromosomale afwijkingen als het syndroom van Down in een vroeg stadium worden opgespoord. Ik schreef hierover al eerder op Sciencepalooza, en vind de invoering van de test een goede ontwikkeling voor de gezondheidszorg. De test is beschikbaar voor vrouwen die ná een combinatietest een verhoogd risico op een aantal chromosomale afwijkingen laten zien, zij kunnen nu de veilige NIPT laten uitvoeren in plaats van een vruchtwaterpunctie met een beperkt risico op een miskraam. Een mooi voorbeeld van hoe genetica ziektes in een vroeg stadium kan opsporen.


Pre-conceptiescreening
Onderzoekers van de afdeling Genetica van het UMCG in Groningen hebben nu een test ontwikkeld die nóg eerder kan plaatsvinden: nog vóór de zwangerschap. Hiermee kan getest worden of een stel aanleg heeft voor ongeveer 70 zeldzame erfelijke aandoeningen. Veel mensen zijn ‘drager’ van één (of meerdere) genetische mutaties die deze aandoeningen kunnen veroorzaken zonder dat te weten, en zonder dat dit gevolgen heeft voor hun gezondheid. Alleen als de partner diezelfde genetische afwijking heeft, is er een kans dat zij samen een kind krijgen met zo’n ernstige ziekte. De onderzoekers schatten in dat 1 op de 100 stellen een kans maakt op een kind met één van deze ziektes. Ze beginnen dit najaar een test met deze pre-conceptiescreening bij 100 stellen.


Wie wil zo’n test?
Op de vooravond van de invoering van de NIP-test vond in Groningen een debat over dit onderwerp plaats, georganiseerd door DwarsDiep in samenwerking met het UMCG. Op deze avond gingen een hoogleraar klinische genetica, een hoogleraar zorgethiek, een moeder van een kind met Epidermolysis Bullosa (een erfelijke huidziekte) en een huisarts met elkaar en het publiek in debat. Rondom de stelling “Alle pech de wereld uit?” werd voornamelijk gesproken over de vraag of het wenselijk is zo’n test aan te bieden. Willen mensen dit weten? En zo ja, waarom? Deze vragen werden ook aan de zaal gesteld. Het bleek dat veel van de aanwezigen geïnteresseerd zouden zijn in een dergelijke test. Natuurlijk is dit publiek, dat naar een dergelijk debat komt en daar ook nog voor betaalt, geen doorsnee van de samenleving. Maar het blijkt dus dat veel mensen zullen kiezen voor de schijnzekerheid die zo’n test biedt: de uitslag dat een stel geen kans heeft op die specifieke 70 ziektes, houdt niet in dat een kind gezond zal zijn.


Ook ik stak mijn hand op toen gevraagd werd wie een dergelijke test zou willen ondergaan. Wellicht puur uit nieuwsgierigheid, en vanwege mijn interesse voor de genetica, waardoor ik ook de gevolgen goed kan overzien: een negatieve uitkomst betekent geen garantie voor een gezond kind. Terwijl ik dit schrijf kijk ik gelukkig naar mijn kerngezonde, 10 dagen oude zoon (tijdens het debat was ik nog hoogzwanger). Voor hem kwam de invoering van de NIP-test dus te laat, en hij heeft ook geen baat gehad bij pre-conceptiescreening. Ik heb bij 13 weken wel de combinatietest laten uitvoeren. Ik weet echter niet wat ik had gedaan als deze test een verhoogd risico op het syndroom van Down had gegeven: die enge vruchtwaterpunctie ondergaan of uitwijken naar België voor de NIP-test die toen nog niet in Nederland beschikbaar was.


Uiteindelijk maakt het voor mij nu niet meer uit, mijn kind is gezond, net als het allergrootste deel van de kinderen die geboren worden. Maar ouders van een kind met een erfelijke afwijking zullen zich wellicht afvragen wat zij zouden hebben gedaan als ze voor de keuze hadden gestaan. Net als de moeder in het debat. Zij houdt natuurlijk veel van haar zoon, maar zou ze een dergelijke test hebben willen doen? Ze denkt van wel, en volgens haar is dat zeker géén afwijzing van haar zoon met zijn erfelijke aandoening, zegt ze: “Vanaf het eerste moment dat ik hem zag hield ik van hem. Ik wijs hem niet af, maar wel zijn ziekte.” En dat is precies waar deze pre-conceptiescreening mee kan helpen.


Gaat de genetische test de zorg veroveren? De tijd zal het leren.

Lees het verslag van het debat hier na.

woensdag 2 april 2014

Nuchter Gronings wetenschappelijk onderzoek naar hardloopblessures

Een persbericht van de Rijksuniversiteit Groningen met de titel Hardloopschoenen voorkomen geen hardloopblessures trok de nodige aandacht eind maart. Nu.nl, het NOS-journaal op radio 1 en vele andere media besteedden er aandacht aan. Deze opmerkelijke conclusie volgt uit het onderzoek van sportarts Steef Bredeweg van het UMCG, die hier op 2 april op promoveerde. Maar zijn onderzoek ging verder dan alleen maar de schoenen. De algemene conclusie van zijn onderzoek was dat bepaalde aspecten van hardlopen waarvan gedacht werd dat ze blessures veroorzaken, helemaal geen invloed hebben op het wel of niet ontstaan van blessures. Waaronder schoenen.

Hardlopen is een behoorlijk blessure-gevoelige sport, bijna iedere fanatieke hardloper (of triatleet) heeft wel eens last gehad van íets waardoor je je favoriete sport niet meer kon uitoefenen. Het is voor sportartsen en fysiotherapeuten dus nuttig om te weten hoe blessures voorkomen kunnen worden, en hier wordt al sinds het begin van de jaren ‘80 onderzoek naar gedaan. Bredeweg onderzocht een aantal mogelijke oorzaken van blessures en kwam erachter dat veel bestaande ideeën over blessures niet blijken te kloppen.

Om te onderzoeken of goede schoenen blessures kunnen voorkomen ploos hij de wetenschappelijke literatuur uit op zoek  naar studies die dit konden bevestigen. Die waren echter niet te vinden, waarop Bredeweg concludeert dat fabrikanten van hardloopschoenen consumenten hebben misleid met hun gezondheidsclaims. Zijn conclusie is ook behoorlijk in strijd met wat verkopers in sportwinkels je vertellen: “Koop vooral goede schoenen, en ieder jaar nieuwe, anders krijg je blessures”. Volgens Bredeweg zijn de simpelste schoenen al genoeg om je voeten voldoende te beschermen. De recente trend van minimalistische schoenen sluit hier wel bij aan volgens Bredeweg.

Hiernaast voerden Bredeweg en collega’s ook de GRONORUN-studie uit: een groot onderzoek met beginnende hardlopers die een structureel trainingsprogramma volgen als voorbereiding op de 4 mijl in 2008. Met dit programma wilden de onderzoekers de beginners laten wennen aan de schokbelasting die je oploopt tijdens het hardlopen, iets waarvan gedacht wordt dat het ook blessures in de hand kan werken. Maar ook dit speciale trainingsprogramma leidde niet tot minder blessures dan het gewone programma voor de controlegroep van beginnende hardlopers.  

Ook keek hij naar zogenaamde asymmetrie - een ongelijkheid tussen linker- en rechterbeen. Wederom bleek dat kleine verschillen niet leidden tot meer blessures, en dat een beetje asymmetrie tijdens het hardlopen eigenlijk heel gewoon is.

Maar hoe ontstaan hardloopblessures dan wel? Er zijn volgens Bredeweg twee duidelijke factoren die dat beïnvloeden: ten eerste overbelasting, te veel en te snel willen, iets waar vele hardlopers zich in kunnen herkennen. En ten tweede het hebben van een eerdere blessure: ook dan heb je een groter risico op het ontwikkelen van nóg een blessure, zeker als je daarbij ook te snel weer wilt gaan trainen.

Kortom: dit nuchtere Groningse onderzoek verplaatst een aantal oude wijsheden rondom hardloopblessures naar het hoekje van de mythes. Blessures voorkomen lijkt simpel: rustig opbouwen als je een beginnende loper bent, op gewone schoenen, en vooral niet verwachten in een paar maanden naar een marathon te kunnen trainen. En voor ervaren lopers: niet te hard en niet te veel.

Veel hardloopplezier!


Dit artikel verscheen in de Tribune, het clubblad van GVAV Triathlon te Groningen. 

donderdag 6 maart 2014

De concurrentie uitschakelen met een DNA-profiel

Op de nieuwjaarsborrel van GVAV sprak voorzitter Frits mooie woorden over de toekomst van de sport. Hij nam de mogelijkheid om eens volop te speculeren over hoe de ontwikkelingen in de genetica een sporter kan gaan helpen. Want, voorspelde hij: “We kunnen ons eigen en elkaar DNA-profiel scannen. Kijken hoe gezond je bent en vergelijken met anderen van over de hele wereld. Zo kun je je concurrentie te lijf gaan en verslaan”. Ik reageerde sceptisch, waarop Frits mij uitnodigde daar dan maar een column over te schrijven. Dus bij deze:

Waarom ik denk dat het nog lang niet zover is dat je met een DNA-test je sportprestaties kunt meten en vergelijken

Eerst: waarom er volop gespeculeerd wordt dat het bovenstaande snel werkelijkheid zal zijn. Het is inderdaad zo dat aanleg voor sport (deels) genetisch bepaald is. Sommige mensen hebben de bouw van een marathonloper, anderen zijn duidelijk meer sprinters. De sprinter kan door veel te trainen heus een aardige marathon lopen, maar zal altijd een nadeel hebben ten opzichte van de geboren ranke, dunne en pezige man. Maar de marathonloper zal het op de sprint blijven ontgelden. Dat Jamaicanen bijvoorbeeld erg goede sprinters zijn wijst ook duidelijk op een genetische component in de aanleg voor duursport of krachtsport. Hierover schreef ik in 2011 al eens een artikel in de Tribune - hier te lezen: http://evateuling.blogspot.nl/2011/11/het-sportersgen.html. Hierin schreef ik ook over de commerciële DNA-test die kijkt naar één gen (ACTN3), waarmee je zou kunnen bepalen welke sport jouw kind moet gaan beoefenen. Echter, de uitslag van deze test kan maar een heel klein deel van toekomstige sportprestatie verklaren.

De conclusie van dat artikel was dat de genetica van sportprestaties niet zo simpel is als de makers van zo’n test doen vermoeden: er is niet één sprintersgen, maar een heel complex scala van genen waarvan de producten allemaal met elkaar interacteren, die gezamenlijk bepalen hoe spieren, pezen en andere lichamelijke kenmerken zich tijdens het leven ontwikkelen. Wil je met behulp van DNA wat zeggen over je sportprestaties, dan moet je het gehele genoom (alle genen) gaan aflezen, en dat zijn er nogal wat. Het laten doen van een volledig genetische test (waarin een groot deel van alle genen worden gelezen) kost nu nog enkele duizenden euro’s, maar met het huidige tempo van de ontwikkelingen in de genetica is een dergelijke test binnen een paar jaar binnen handbereik van de gewone consument.


Maar wat weet je als je al je DNA hebt ‘gelezen’? Nog steeds heel weinig, is mijn antwoord. Het menselijk lichaam is enorm complex, en voor de meeste eigenschappen is nog helemaal niet bekend welke genen er verantwoordelijk voor zijn. Voor bijvoorbeeld iets ogenschijnlijks simpels als lengte is nog niet duidelijk welke genen er allemaal bij betrokken zijn (schattingen gaan uit van minstens 150 genen). Dus welke genen allemaal betrokken zijn bij zoiets ingewikkelds als ‘sportprestaties’ tasten wetenschappers nog helemaal in het duister. Met je eigen DNA-profiel, en dat van je concurrent kun je eigenlijk nog steeds heel weinig.

Kortom: voordat de toekomstvoorspelling van Frits uit kan komen moeten nog twee grote wetenschappelijke problemen worden opgelost: 1) een DNA-test die zo simpel en goedkoop is dat iedereen die kan (laten) doen, en 2) kennis van álle biologische processen in het lichaam, en de invloed van ieder gen op bepaalde eigenschappen als sportprestaties. Dat kan nog wel enkele decennia, zo niet langer, duren.

En dan nog zal een DNA-test niets zeggen over of je concurrent een goede of slechte dag heeft, of hij de afgelopen maanden goed getraind heeft of iets te vaak bier heeft gedronken, of hij er wel zin in heeft vandaag… Kortom, nog genoeg variatie om hem te kunnen verslaan, of genadeloos te worden ingemaakt. En zeg nou eerlijk: zo is een wedstrijd toch ook veel leuker?


Eva Teuling

zaterdag 11 januari 2014

Té jonge topsporters: is dat wel gezond?

Deel 5 in de vragenrubriek van de Tribune - het Clubblad van GVAV Triathlon te Groningen

De vraag van deze maand komt van Nicky Del Grosso, moeder van twee sportieve jongens. Bodi en Tibor winnen wedstrijd na wedstrijd in het nationale wielercircuit en zijn beiden goede hardlopers (en daardoor prima duatleten). Nicky is natuurlijk trots op de prestaties van haar jongens maar ook enigszins bezorgd: is al dat sporten wel goed voor hun lichamelijke ontwikkeling?

We kennen allemaal wel de beelden van piepjonge turnmeisjes uit de voormalige Oostbloklanden, die werden gedrilld en gedrogeerd door hun te fanatieke trainers, en die er op hun 21e nog steeds uitzagen als 14. Dat dit niet goed is voor de ontwikkeling van een kind, lijkt me duidelijk, maar we mogen hopen dat dit soort praktijken in Nederland niet plaatsvinden. Aan de andere kant bewegen kinderen tegenwoordig eerder te weinig dan te veel, wat leidt tot ernstig overgewicht bij jonge kinderen, iets waar ze hun hele leven nooit meer vanaf zullen komen (of met zeer veel moeite). Het stimuleren van sporten bij kinderen is dus belangrijk om dit te voorkomen. Maar hoeveel sport is goed, en wat is teveel? En hoe jong is te jong om op een  competitief niveau mee te doen aan sport? Wat zegt de wetenschap daarover?

Aan de ene kant zijn er veel studies die laten zien dat sporten gedurende de jeugd een positief effect heeft op de botontwikkeling van kinderen: botten worden sterker en hebben een betere structuur dan die van kinderen die niet sporten (artikel). Maar, zoals vaker gebleken is uit deze rubriek is er nooit een eenduidig antwoord op degelijke vragen. En zoals ook vaker is beschreven: teveel is nooit goed, en dit geldt zeker voor kinderen. Overbelasting van botten door overmatig sporten kan leiden tot kleine haarscheurtjes in de botten, die zonder rust tot échte botbreuken kunnen leiden. Dit gebeurt ook bij volwassenen (helaas iets waar ik zelf over kan meepraten), maar heeft bij kinderen ernstiger gevolgen. Omdat bij kinderen de botten nog volop groeien kunnen de haarscheurtjes tot extra complicaties leiden, zoals ontstekingen van beenmerg en kraakbeenregio’s die nodig zijn voor de groei van botten. Dit veroorzaakt niet alleen veel pijn, maar mogelijk ook handicaps later in het leven. Redenen genoeg voor voorzichtigheid.

Het goede nieuws is dat deze overbelastingen relatief makkelijk te voorkomen zijn. In 2011 schreven een aantal artsen vanuit de National Athletic Trainers Association een aanbeveling voor trainers en artsen hoe zulke overtrainings-blessures voorkomen kunnen worden. Dit komt neer op een aantal voorspelbare handelingen: beter letten op vroege aanwijzingen van overbelasting, betere coaching, afwisseling van sporten, en tijdig stoppen als er aanwijzingen zijn voor overbelasting. Zeer logisch, maar door de aanbeveling wilden de artsen de trainers er nog eens extra op attenderen (hier).

Een jaar geleden rees er in de VS een discussie over twee zusjes van 10 en 12 jaar oud die aan marathons en zware off-road wedstrijden meededen (zie hier). Ze hadden talent: ze eindigden steevast in de top-3, niet alleen bij de jeugd, maar in het gehele deelnemersveld. De reacties op hun prestaties waren lang niet alleen maar positief, integendeel. Veel mensen vonden dat de prestaties van deze meiden vér overdreven waren, en dat dit hun ontwikkeling zou storen, wat te zien was aan hun magere en kleine postuur. De (fanatieke) ouders wierpen er tegenin dat ze inderdaad klein en mager zijn, maar (ook volgens artsen) niet té klein en té mager. Het onderscheid is echter moeilijk te maken, niemand weet hoe groot de meisjes zouden zijn zónder hun fanatieke hobby. Dit valt wetenschappelijk helaas ook niet goed te onderzoeken.

In de VS signaleren artsen dat er een steeds groter aandeel is van jonge kinderen in topsport, en ze waarschuwen ouders en trainers dat dit eigenlijk niet goed is voor hun groeiende lichamen. In Nederland zijn we nog niet zover; hier vinden de meeste ouders dat sport voor kinderen iets ‘leuks’ moet blijven en dat topsport voor later is. Maar net als andere hypes zullen we in Nederland niet lang achterblijven bij wat er aan de overkant van de oceaan gebeurt.

Kortom, ouders van sportende kinderen: geef je kinderen de ruimte om lekker te sporten en aan wedstrijden mee te doen, maar hou het binnen de perken. Kinderlichamen hebben naast voldoende beweging ook genoeg rust nodig om te kunnen groeien en ontwikkelen.


vrijdag 6 december 2013

Blessures en rood vlees – correlatie of causatie?

Dit is deel 4 van de vragenrubriek voor Triathlonvereniging GVAV te Groningen. 

De vraag van deze maand komt van Gerard Terwisscha. Tijdens het diner in Ni Hao gaf hij mij een krantenknipsel over de blessure van Lionel Messi. Oh jee, dacht ik, voetbal, daar weet ik écht niets vanaf (ik weet eigenlijk niet eens wie Lionel Messi is), maar het ging gelukkig over iets anders. De Argentijnse voetballer Messi heeft de laatste tijd wel heel vaak last van spierblessures. Erg vervelend voor een topvoetballer waarvoor waarschijnlijk veel geld is neergelegd, dus gaat men naarstig op zoek naar de oorzaken van de blessures. Aan alle kanten wordt gesuggereerd dat dit komt doordat hij teveel rood vlees eet, zoals ook in het krantenknipsel stond (zie ook bijvoorbeeld hier). Zit hier waarheid achter, of is het complete onzin, vroeg Gerard mij.

Eerst ging ik natuurlijk op zoek naar wat meer achtergrondinformatie: hoe komt men bij zo’n constatering? Veel zogenaamde ‘voetbalkenners’ (en dat zijn er nogal veel) zien een relatie tussen de blessures van Messi en het komen en gaan van een voedingsdeskundige bij het team waar hij speelt (Barcelona, voor de niet-voetbalkenners zoals ik). Voord deze voedingsdeskundige er was had Messi veel blessures, en nu hij weer weg is gebeurt het opnieuw. Al snel wordt zo de relatie gelegd tussen de blessures van Messi en zijn veranderende dieet sinds de voedingsguru weg is (hij eet nu veel rood vlees, zoals een echte Argentijn behoort te doen). Is die relatie er echt, of is het een toevallige samenkomst van omstandigheden?  

Voor sporters geldt eigenlijk hetzelfde als voor iedereen: om zo gezond mogelijk te blijven moet je zo gevarieerd mogelijk eten. Daarnaast wordt sporters aangeraden zich aan de ouderwetse ‘schijf van vijf’ te houden: veel koolhydraten en groenten, veel eiwitten, weinig vetten en suikers. Als je dieet voornamelijk bestaat uit vlees, en je daarom weinig groenten binnenkrijgt, dan is dat niet bevorderlijk voor je gezondheid, en dus ook niet voor spierherstel. Zover weinig nieuws, lees meer bijvoorbeeld hier.  

Maar hoe zit het dan met het verhaal van Messi? Meerdere voedingsdeskundigen die deze vraag onder ogen hebben gekregen de afgelopen dagen zeggen hetzelfde: rood vlees is niet per sé schadelijk, er zitten zelfs stoffen in die van pas kunnen komen voor explosieve sporten als voetballen (zie bijvoorbeeld hier). Pas als veel rood vlees eten betekent dat er een tekort ontstaat in andere voedingsstoffen, kan er een probleem ontstaan. Neem dus vooral een biefstukje, maar vergeet de groenten en de aardappelen niet.   

Het gaat hier waarschijnlijk dus om een ongelukkige uitspraak van een ‘voetbalkenner’ (journalist Edwin Winkels) die een relatie zag tussen het vertrek van een voedingsdeskundige en het daarbij veranderende dieet, en het optreden van blessures. En hij maakte van deze correlatie een oorzaak-gevolg-verband: het een wordt dus veranderd door het andere. En ja, als álle media deze uitspraak dan overnemen en er binnen enkele dagen in iedere krant koppen verschijnen als “Blessure Messi veroorzaakt door teveel rood vlees”, dan gaan mensen het vanzelf als waarheid aannemen.  

Helaas gaat dit wel vaker mis in de (wetenschaps)journalistiek en worden correlaties en causaties regelmatig door elkaar gehaald. Voor meer informatie over hoe je goed en slecht wetenschappelijk onderzoek kunt onderscheiden: zie deze blog van wetenschap24.nl.


Dit artikel verscheen in de Tribune, het clubblad van Triathlonvereniging GVAV te Groningen 

zondag 10 november 2013

Sporten is gezond. Maar is een ultraloop dat ook?

Dit is de derde aflevering van de Tribune vragenrubriek, waarin de vragen over wetenschap & sport van clubgenoten van triathlonvereniging GVAV te Groningen beantwoord. 


De vraag van deze maand rees op een septemberavond in de kleedkamer van het Helperbad. Er werd gesproken over een bijlage bij de weekend-NRC (voor de NRC-lezers: de Lux) die geheel gewijd was aan hardlopen. In de krant stonden artikelen over fanatieke marathonlopers die meerdere marathons per jaar lopen, trailrunners die op ruig terrein rennen, ultralopers die wedstrijden van soms wel 100 kilometer lopen, en andere ‘bijzondere’ hardlopers. De vraag rees bij enkele zwemmers: zijn ultralopen wel gezond om te doen? Is het wel goed voor een lichaam om wedstrijden te lopen van meer dan 50 kilometer, soms door zeer zware of barre omstandigheden?

De vraag is niet makkelijk te beantwoorden. Er bestaan geen of weinig studies waar de gezondheid van ultralopers vergeleken wordt met die van ‘gewone’ hardlopers. Dat sporten gezonder is dan niet-sporten, dat lijkt duidelijk, maar té veel is ook meestal niet goed. In 2012 schreven Britse cardiologen een artikel in het wetenschappelijke tijdschrift Heart over hun angst dat er mensen zijn die denken dat meer altijd beter is. In het artikel proberen ze die mythe te ontkrachten met wetenschappelijk bewijs; namelijk dat extreme inspanningen lang niet altijd goed voor je zijn.

In 2010 presenteerden onderzoekers uit Canada op een congres er een studie waarin zij hadden ontdekt dat het lopen van marathons kan leiden tot schade aan het hart. In oktober van dit jaar publiceerden de Canadezen hun onderzoek in een wetenschappelijk tijdschrift, (zie ook dit artikel op nu.nl). In deze studie werd het hart van 20 ‘recreatieve’ marathonlopers voor, vlak voor en vlak na de marathon onderzocht met behulp van MRI-scans. De onderzoekers zagen dat de meeste lopers vlak na de marathon schade aan het hart hadden opgelopen. Dit was schade aan de hartspier vergelijkbaar met wat er gebeurt bij een hartaanval. Daarnaast waren ook de niveau’s van troponine, een hartenzym dat alleen maar actief is bij hartschade, behoorlijk hoog. De onderzoekers zagen dat minder getrainde lopers meer schade aan het hart opliepen. Een aantal proefpersonen werden na drie maanden nog eens onderzocht, en gelukkig bleek de meeste schade toen weer hersteld. Een marathon lopen is dus wel degelijk schadelijk voor het hart, maar die schade is wel omkeerbaar. Meestal.

Want, als je binnen een korte tijd wéér een marathon loopt, denken verschillende artsen, zal de schade misschien nog niet helemaal hersteld zijn. Dit kan leiden tot opstapeling van de hartschade, zoals veel littekenweefsel of stijfheid van het hart. Ook bij inspanningen die groter zijn dan een marathon, zoals een ultraloop van 50-100 kilometer, zal er meer van die schade aan het hart ontstaan. Veel artsen pleiten er dan nu ook voor dat als je een marathon of een hele triathlon wilt doen, je er het beste ééntje kunt doen (of een paar), en zorgen dat je goed getraind bent als je aan de start verschijnt. Ze raden aan om na die marathon vervolgens weer een “gezonder” sportpatroon aan te nemen. Volgens hen is dat regelmatig sporten, maar niet meer dan 30 tot 50 minuten per dag.

Volgens een oud-hollands gezegde is alles waar “te” voor staat niet goed. Loop vooral die marathon, maar geen zes per jaar. En voltooi ook niet vijfentwintig jaar lang ieder jaar een hele triathlon. En denk nog eens een extra keer goed na voordat je je gaat storten op een ultra-marathon. Sport verstandig, sport met mate.



woensdag 16 oktober 2013

Doortrainen als je verkouden/ziek bent... wel of niet doen?

Met de herfst weer voor de deur zal ook menig sporter verkouden worden, of erger. Funest natuurlijk voor de conditie, maar als je door je ziekte ook nog trainingen moet missen, wordt het alleen maar erger - althans, dat denken veel sporters. Veel mensen trainen daarom gewoon door met een flinke verkoudheid, met excuses als “door frisse lucht ga ik me beter voelen” en “sporten brengt de bloedsomloop op gang, dus ben ik sneller van mijn verkoudheid af”. Is dit waar, of zijn dit redenen die sportverslaafden gebruiken om tóch te trainen als je eigenlijk op de bank moet zitten om te herstellen? Ook Arine vroeg dit zich af, en voegde daar een andere bekende hardlopers-mythe aan toe: “Wat betreft doortrainen als je ziek bent: klopt het 'boven je nek doortrainen, daaronder rusthouden'?”

Ik probeerde het uit te zoeken, en kwam erachter dat de “nek”-regel (wanneer je last hebt van symptomen ónder de nek (bronchitis, longen, etc.) moet je niet doortrainen, bij een neusverkoudheid of sinisitus kan het wel) misschien wel meer is dan alleen een mythe. Die “nek”-regel wordt door meerdere sportwetenschappers aangehangen:. Er lijkt ook experimenteel wetenschappelijk bewijs voor te zijn. Een sportwetenschapper uit Indiana, USA, heeft een experiment gedaan met hardlopers. Hij besmette 60 hardlopers opzettelijk met het verkoudheidsvirus, en liet de helft doortrainen en de andere helft op de bank zitten. Uiteindelijk was er tussen deze groepen geen verschil in hoe lang de verkoudheid duurde. Bij een andere studie vergeleek hij de sportprestaties van mensen die wel en niet verkouden waren, en ook daarin zag hij geen verschil. Maar zoals het vaker gaat bij medische kwesties zijn niet alle artsen het met elkaar eens. Een andere arts gebruikt de regel dat je met een flinke sinusinfectie 72 uur rust moet houden (ook als je geen koorts hebt), geplande training of niet. Wat de waarheid is, blijft onduidelijk.

Maar overe één ding zijn artsen het wel eens: met koorts moet je níet hardlopen. Koorts “eruit lopen” is ook een van de vele mythes die sporters gebruiken om geen training te hoeven missen. Andersom kan teveel trainen juist tot koorts en ziekte leiden. Uit meerdere studies is gebleken dat mensen die meer dan 60 mijl per week trainen, vaak chronisch verkouden zijn. Dit komt doordat zoveel trainen een flinke aanslag is op je immuunsysteem, waardoor je ieder voorbijvliegend virus (en dat zijn er nogal wat) oppikt.

Kortom: luister naar je lijf, en wees verstandig: ga lekker een avondje op de bank zitten als je je niet lekker voelt. Eén training missen heeft écht geen effect op je conditie, en kan écht geen kwaad voor de voorbereiding van die ene belangrijke wedstrijd. Rusten is net zo belangrijk als trainen, misschien zelfs wel belangrijker.

Maar beter: word gewoon niet ziek.

Een fijne herfst allemaal.           



Deze bijdrage verscheen in de maandelijkse vragenrubriek van de Tribune, het clubblad van triathlonvereniging GVAV te Groningen.