maandag 30 januari 2012

Met slimme, gemotiveerde mensen werken is leuk!



Brenda Penninx studeerde gezondheidswetenschappen aan de universiteit van Nijmegen en promoveerde in 1996 in de epidemiologie aan de VU in Amsterdam. Daarna werkte zij bij verschillende instituten in de VS, totdat ze in 2004 terugkeerde naar Amsterdam om projectleider te worden van NESDA, de “Netherlands Study of Depression and Anxiety”. Ze is nu professor in de psychiatrische epidemiologie en haar onderzoeksgroep houdt zich bezig met de relatie tussen lichamelijke en psychische problemen bij depressieve patiënten.

De titel van deze interview-serie is “De Jonge Akademie over de Knie”. Wanneer bent u voor het laatst over de knie gegaan in uw werk?
Ehm… tja, ehm, nou, daar heb ik zo echt geen antwoord op.
Ook niet na heel lang nadenken?
Nou, nee, eigenlijk nog steeds niet.
Anders geformuleerd dan: wanneer heeft u het voor het laatst heel erg zwaar gehad op uw werk? Er gaan toch soms wel dingen mis?
Ook daar moet ik heel hard over nadenken… eigenlijk gaat het altijd wel goed, er is weinig onderzoek dat écht niet lukt. Soms wordt er natuurlijk wel een artikel afgewezen, maar dat hoort erbij en we hebben uiteindelijk al ons onderzoek wel kunnen publiceren.
Dus, het gaat nooit mis?
Nou, er is wel eens een AIO geweest die het promotietraject niet heeft afgemaakt, maar meestal gaat het wel goed. Ik ben eigenlijk weinig grote problemen tegengekomen in mijn wetenschappelijke carrière.
Is er dan echt niets moeilijk?
Eigenlijk is het lastigste om de balans tussen alle verschillende activiteiten te vinden: onderzoek doen, lezen, schrijven, onderwijs geven, groepsafspraken, overleg met medewerkers enzovoort. Maar het begeleiden van mensen is een belangrijke taak en ik vind het heerlijk om omringd te worden door enthousiaste jonge mensen. Over het algemeen kan ik voornamelijk trots zijn op mijn AIO’s en postdocs die elders succesvolle onderzoekers worden.
Wat gaat u morgen doen? En heeft u daar zin in?
Ik heb op vrijdag altijd afspraken met studenten en AIO’s om te praten over de voortgang van hun onderzoek en daarvoor moet ik hun verslagen en artikelen lezen. Het is leuk om jonge mensen op te leiden, dus daar heb ik zeker zin in. Daarna ga ik op kraambezoek bij één van mijn post-docs. Volgende week heb ik nog een drukke week omdat we daarna met onze kinderen gaan kamperen op Corsica, en daar heb ik ook zin in. Dat maakt het harde werken weer helemaal goed.
Waar gaat uw volgende publicatie over?
We werken momenteel aan verschillende projecten, dus de “volgende” publicatie kunnen er meerdere zijn. Ten eerste zijn we bezig met een studie naar de relatie tussen telomeerlengte en depressie. Telomeren zijn de uiteindjes van onze chromosomen waarvan de lengte afneemt bij veroudering. Wij vermoeden dat er ook een relatie is tussen telomeerlengte en psychische klachten bij depressieve patiënten. Hiernaast zijn we bezig met een studie over het effect van beweging op lichamelijke en psychische klachten van depressieve personen. En, in samenwerking met andere onderzoeksgroepen, zijn we actief op het gebied van de (epi)genetica om erachter te komen of er verschillen zijn in genexpressie tussen depressieve en niet-depressieve personen.
Wat zijn de vernieuwende vragen of methodes die u gebruikt? Hoe draagt u bij aan de innovatie van uw vakgebied?
Eigenlijk is al ons onderzoek gericht op de vraag of lichamelijke klachten bij depressieve patiënten oorzaak of gevolg zijn van depressies, een “kip-of-het-ei” vraag dus. Er komt steeds meer het besef dat psychische en somatische klachten samengaan, maar dat was een tijd geleden nog niet het geval. Onder andere ons onderzoek heeft bijgedragen aan deze bewustwording. Wij hebben bijvoorbeeld aangetoond dat chronische ontstekingen en problemen met het immuunsysteem vaak samengaan met psychische klachten. Maar het is nog niet duidelijk wat de biologische mechanismen hierachter zijn, dat onderzoeken wij.
Hiernaast kijken we hoe deze kennis over de biologie kan bijdragen aan een betere behandeling van depressies. Momenteel is deze behandeling voornamelijk gericht op het verminderen van psychische klachten en wordt weinig aandacht gegeven aan de biologie achter de klachten. Wij proberen met biomarkers, genetische informatie en klinische (ziekte)kenmerken uit te zoeken welke behandeling voor welke persoon het beste zou werken. Zo proberen we toe te werken naar “personalized medicine”.
Waarvan ziet u dat het uw lab, of uzelf, belemmert in hun wetenschappelijk werk, en wat zou er moeten veranderen in de wetenschap? Ziet u een politieke oplossing?
Ik zie een algemene dreiging voor het wetenschappelijk niveau in Nederland: er is steeds minder geld en steeds meer concurrentie. Er is binnen de Nederlandse overheid momenteel een trend gaande richting het korte-termijn denken, en het bij voorkeur financieren van projecten die gericht zijn op valorisatie en snelle resultaten. Dit is een reële dreiging voor ons eigen onderzoek: wij moeten patiënten soms jarenlang volgen, en zonder basissubsidies zie ik problemen ontstaan voor het in stand houden van de infrastructuur van de onderzoeksgroep. Ik weet niet hoe dit in de toekomst zal gaan.
Welke bijdrage hoopt u of droomt u nog te leveren in uw carrière?
Ik hoop dat ons onderzoek uiteindelijk kan leiden tot de eerder genoemde “personalized medicine”. Ook hoop ik op een groter aanbod van interventies: dat artsen niet alleen maar anti-depressiva voorschrijven, maar ook andere medicijnen die de lichamelijke klachten aanpakken; of leefstijladvies en therapie aanbieden – in het beste geval “op maat gemaakt” voor de individuele patiënt. Maar zover is het nog niet, daarvoor is nog veel onderzoek nodig. Gelukkig wel, zou ik bijna zeggen, want onderzoek is leuk en ik wil er graag nog jarenlang mee doorgaan.
Het is zaterdagmiddag, net na lunchtijd. Waar bent u en waar denkt u aan?
Zeker niet aan onderzoek! De zaterdagochtend is meestal gevuld met sportwedstrijden van de kinderen, dus ’s middags zijn we bezig met de wekelijkse boodschappen en de noodzakelijke huishoudelijke klusjes zoals grasmaaien.
Dit interview is gehouden in het kader van de serie De Jonge Akademie over de Knie voor Siencepalooza

maandag 16 januari 2012

Goed voornemen voor 2012: ga niet op dieet!

Als we psychologen mogen geloven is bijna onmogelijk om je aan goede voornemens te houden (zie bijvoorbeeld hier en hier). Dagelijks naar de sportschool was wel een week vol te houden, maar nu komt de klad er alweer in. Alleen maar gezond eten begint ook te vervelen en na een lange dag werken is een diepvriespizza een heel aantrekkelijke keuze. Zo gaan die extra kilo’s van 2011 er nooit af. Een crash-dieet lijkt de enige oplossing, je twijfelt nu tussen SlimFast, een detox- of komkommerdieet. Nieuw onderzoek laat zien dat je daar maar beter helemaal niet aan kunt beginnen, ook al verlies je er snel een flink aantal kilo’s mee. Want je hebt er misschien wel de rest van je leven last van.

Het is al lang duidelijk dat het moeilijk is om, na een dieet, de verloren kilo’s ook weg te houden. Dit werd altijd toegeschreven aan het feit dat mensen na het afvallen hun gezonde levensstijl niet vasthouden, een gebrek aan wilskracht dus. Onderzoekers uit Australië zijn er recentelijk achtergekomen dat er ook een biologische oorzaak is. Zij publiceerden in het New England Journal of Medicine over hun studie onder vijftig mensen met overgewicht (met een BMI tussen 27 en 40). Deze deelnemers werden 10 weken op een zeer streng dieet met maar 550 kcal per dag gezet (normale mensen eten 2000-2500 kcal per dag). Natuurlijk vielen de mensen hiervan af (gemiddeld 15 kilo), maar na een jaar intensieve begeleiding van coaches en diëtisten om ze op gewicht te houden kwam er toch weer zo’n 5 kilo aan. Het gebruikelijke verhaal dus. Dit keer doken de onderzoekers echter dieper in de biologie van dit effect.

De vraag van de onderzoekers is wat er tijdens en na het dieet gebeurde met hormonen die hongergevoel beïnvloeden. De onderzoekers keken naar de waarden van zes verschillende hormonen die eetlust en honger beïnvloeden. Van het hormoon ghreline, dat wel het honger-hormoon genoemd wordt, waren vlak na het dieet de niveaus in het bloed van de diëters hoger. Maar ook een jaar na het strenge dieet was dit nog steeds geval. Van twee hormonen, leptine en peptide YY, die juist honger onderdrukken, waren de niveaus een jaar na het dieet nog steeds lager. Ook de niveaus van andere hormonen volgden een dergelijk patroon. Deze hormoon-waarden gaven dus na een jaar nog steeds aan dat het lichaam “uitgehongerd” was. De proefpersonen rapporteerden ook dat ze continu honger hadden, al hoewel de meesten nog ruimschoots te zwaar waren. Hun lichaam was nog steeds in gevecht tegen een “voedseltekort” en werkte op spaarstand om de tekorten snel weer aan te kunnen vullen.

Onderzoekers van Columbia University in New York bestuderen al jarenlang mensen met overgewicht. Ook zij zeggen dat op gewicht blijven na een streng dieet nóg moeilijker is dan het lijkt. Hun studies laten bijvoorbeeld zien dat het dagelijkse calorieverbruik van iemand die van 150 naar 100 kilo is afgevallen is niet alleen minder is dan voor het afvallen, maar ook minder dan van iemand die ‘gewoon’ 100 kilo weegt. Hiernaast zal de ooit-dikke persoon op een wandelingetje van een uur misschien 250 kcal verbruiken, terwijl de normale 100-kilo-zware persoon er 300 verbruikt. Iemand die dus ooit zwaar is geweest, moet minder eten én meer bewegen dan iemand anders van hetzelfde gewicht. Dit komt onder andere doordat ook de samenstelling van de spieren verandert na een dieet, waardoor ze efficiënter worden. Minder energie voor dezelfde bewegingen dus. Dit is fijn voor de mensen die het soms een tijdje met weinig eten moeten stellen, maar als je nog steeds 20 kilo te zwaar bent heb je niets aan efficiënte spieren. Ook de hersenen reageren na een dieet anders op voedsel - ook een reactie die leidt tot meer eten. Niet eerlijk, zal de diëter denken, maar wel de harde werkelijkheid.

Of zulke effecten ook optreden na “gewoon” afvallen door meer bewegen en gezonder eten, dus zonder crash-, honger-, of ander raar dieet, vertelt de wetenschap nog niet. Zouden diëten als het mediterrane dieet beter werken omdat die uitgaan van een gezonde levensstijl in plaats van snel kilo’s verliezen? Of gebeurt hier precies hetzelfde? Het onderzoek van de Australische onderzoekers heeft al veel effect gehad in deze wetenschappelijke discipline, maar het is nog maar de vraag of mensen die willen afvallen wetenschappers wél geloven en reclames voor crahs-diëten niet. Hopelijk kan dit onderzoek een eind betekenen aan dure crash-diëten die slechts op de korte termijn resultaat boeken.  

Maar als je toch goede voornemens had: geef de hoop niet op en ga wél gezonder eten en meer bewegen. Dit is áltijd goed, zelfs als die kilo’s eraan blijven. Ook dat is wetenschappelijk bewezen.


Dit artikel verscheen op Volkskrant Opinie voor Sciencepalooza

vrijdag 13 januari 2012

Darwin, Dawkins en het belang van wetenschapscommunicatie


Op 12 en 13 januari bezocht de wereldberoemde evolutie-bioloog en atheïst Richard Dawkins onze mooie stad Groningen. De reden voor zijn bezoek was de opening van het nieuwe Life Sciences gebouw van de RUG, de Linnaeusborg, en daarnaast gaf hij een publieke lezing. De kaartjes hiervoor waren op de dag van verkoop, 6 weken eerder, in no time uitverkocht. Ik was wél een van de gelukkigen die een kaartje wist te bemachtigen, en door de enorme populariteit kwam de universiteit kwam een hoop mensen tegemoet door de lezing live te streamen naar 3 collegezalen in Groningen, en in Uppsala, Göttingen en Gent.

Richard Dawkins gaf zijn lezing op een toepasselijke locatie: een kerk, “a splendid location” in zijn woorden. Hij was blij dat hij in ons land gewoon in het Engels te kunnen spreken. In tegenstelling tot wat veel mensen verwachtten, had Dawkins deze avond niet zijn atheïstische pet op en maakte hij weinig woorden vuil aan het creationisme. In plaats daarvan vertelde hij een prachtig samenhangend verhaal over de geschiedenis van de ontdekking van natuurlijke selectie. Darwin was namelijk niet de eerste die hiermee kwam, zoals veel mensen denken, maar wél de eerste die het aan een groot publiek probeerde uit te leggen. Wetenschapscommunicatie dus.

Tot de tijd van Darwin was het bestaan van een God onomstreden. “If it looks designed, it must be designed” - zoals toen werd uitgelegd door aan de hand van de complexiteit van een horloge door onder andere de Britse Christelijke filosoof William Paley. Dit gold dus ook voor al het leven op aarde. Zo complex, dat móet wel ontworpen zijn. Door pure kans kan zoiets ingewikkelds nooit ontstaan. Daar had Paley gelijk in, maar op dat moment was er geen alternatief voor design. Tot de ontdekking van natuurlijke selectie.

Verschillende naturalisten gingen Darwin voor in hun beschrijving van natuurlijke selectie: Patrick Matthew, Edward Blyth en Alfred Wallace. Echter, alleen de laatste zag in dat deze nieuwe inzichten erg belangrijk zouden worden voor de wetenschap. Hij publiceerde zijn bevindingen in 1855, voor Darwins “On the origin of species” (in 1859). Heeft Darwin zijn werk dan gekopieerd van Wallace? Hoogstwaarschijnlijk niet, het lijkt erop dat beide heren hun bevindingen onafhankelijk van elkaar deden. Darwin kwam zelfs eerder met het idee, maar publiceerde er nog niet over. Kwam dat door zijn religie (of die van zijn vrouw), was hij afgeleid door ander onderzoek waar hij mee bezig was, of was hij een zodanige perfectionist dat hij het idee eerst helemaal wilde uitwerken? Dat zal één van de mysteries van de wetenschap blijven.  

Natuurlijke selectie is dus niet alleen door Darwin beschreven, maar hoe heeft hij het dan toch voor elkaar gekregen om alle credits hiervoor te krijgen? Dat komt, volgens Dawkins, doordat Darwin van alle hierboven genoemde naturalisten de enige was die zowel de impact van de ontdekkingen realiseerde, als dat hij het belangrijk vond om nieuwe bevindingen uit te leggen aan het grote publiek. Hij zorgde ervoor, door zijn boek “On the origin of species” dat iedereen over natuurlijke selectie kon lezen. Hierdoor konden de ideeën geaccepteerd worden in de maatschappij. En dat is waarom wij nu allemaal weten wat evolutie is en niet geloven in het scheppingsverhaal of creationisme.

Darwin is hét voorbeeld dat breed communiceren van nieuwe ideeën ontzettend belangrijk is voor publieke acceptatie hiervan. En hij wordt hierin opgevolgd door voorbeeldfiguren zoals Richard Dawkins. In deze lezing gaf Dawkins keihard historisch en wetenschappelijk bewijs dat wetenschapscommunicatie door Darwin ervoor gezorgd heeft dat wij nu massaal niet meer in het scheppingsverhaal geloven. Helaas is, zeker in de VS, de publieke acceptatie van evolutie nog niet tot de hele bevolking doorgedrongen. Sinds de jaren ‘80 zijn daar de percentages van mensen die in het scheppingsverhaal niet meer gedaald en in de UK signaleert Dawkins een trend van moslim-studenten die vinden dat evolutie niet verenigbaar is met de Koran. Winst op dit gebied is volgens Dawkins nog te halen in het uitleggen van de werkelijkheid aan nog meer mensen. Zeker in de VS gebeurt dit bijvoorbeeld in het onderwijs nog niet genoeg.

De stijf uitverkochte lezing illustreerde dat mensen wetenschap wel degelijk interessant vinden en dat door goede voorbeeldfiguren zoals Dawkins popularisering van de wetenschap zeker geen onbegonnen werk is. Wie wordt de Nederlandse Dawkins?

Dit artikel verschijn op ScienceGuide

woensdag 11 januari 2012

Proefdiervrij houdt eindelijk op met “zielige konijntjes”


Deze week maakte proefdiervrij bekend dat ze stoppen met harde acties tegen dierproeven en gaan samenwerken met wetenschappers. Dat werd tijd.

Toen ik nog onderzoeker was deed ik ook proeven met dieren. Ik stoorde me mateloos aan de zielige-konijntjes-en-hondjes-posters die op stations en op straat te vinden waren. En ik ging vaak in discussie met campagnevoerders die me op straat aanspraken om die zielige konijntjes te redden. De discussie over dierproeven gaat namelijk helemaal niet over zielige konijntjes. Daarom was ik ook erg blij met de berichtgeving dat proefdiervrij een andere koers gaat varen en gaat samenwerken met wetenschappers in plaats van ze tegenwerken.

Proefdiervrij heeft jarenlang campagne gevoerd door de nadruk te leggen op de gruwelijkheid van het testen van cosmetica op dieren. Maar dit is in Nederland al sinds 1997, en in de EU sinds 2004 verboden. Deze campagne was dus voornamelijk gericht op een ouderwets idee, en niet op modern wetenschappelijk onderzoek. Maar als wetenschapper moest ik me wél altijd verdedigen tegen zulke test-praktijken. Proefdieren zijn soms noodzaak, en wetenschappers doen er ook van alles aan om er zo min mogelijk te gebruiken. Onderzoekers zijn écht geen beulen en hebben altijd cursussen gevolgd om ethisch met dieren om te gaan. Proefdiervrij geeft dit nu eindelijk ook toe.

Er is de afgelopen jaren heel veel geld en tijd besteed aan manieren om het proefdiergebruik te verminderen, en met succes. Dit wil proefdiervrij nu ook laten zien aan het grote publiek door hun nieuwe campagne over Proefdiervrije Technieken. Sprekende voorbeelden zijn plastic ratten en namaak-hondenkoppen, die gebruikt worden voor onderwijs voor studenten (dier)geneeskunde. Echter, de échte winst van dierenlevens zit in andere nieuwe technieken.

Een zo’n techniek zijn cell-on-a-chip methodes, waarbij menselijke of dierlijke cellen op kleine glazen plaatjes, chips, worden gegroeid. Op deze chips zitten kleine pompjes en kanaaltjes waardoor een lichaam of orgaan kan worden nagebootst. Hiermee kunnen onderzoekers kijken naar fundamentele biologische processen in het lichaam zonder dat er dieren voor gebruikt worden. Nog meer van zulke methodes ontwikkelen zal in de toekomst nog meer proefdieren schelen. Maar, zonder het gebruik van proefdieren waren deze methodes nooit ontwikkeld...

Proefdiervrij heeft de juiste stap gezet om wetenschappers de hand te reiken en samen te zoeken naar goede alternatieven voor dierproeven. Nu is het maar hopen dat hun achterban ze hierin snel volgt, nadat jarenlang tegenwerken van wetenschappers de campagne bepaalde.

Eva Teuling

Wil je dierenleed écht verminderen - voer dan campagne tegen de bioindustrie. Niet alleen worden dieren in een laboratorium veel beter behandeld, in de bioindustrie is écht winst te maken door de enorme hoeveelheid dieren. Tegenover 600.000 proefdieren per jaar (getal uit 2009) staan meer dan 100 miljoen kippen, varkens en koeien die onder barre omstandigheden worden vetgemest tot kiloknaller.

maandag 9 januari 2012

Fop je mentale boekhouder (recensie)

Recensie: Psycholo-geld
DOOR: EVA TEULING - NRT-RECENSIETEAM


De wetenschap achter onze irrationele omgang met geld, en tips om het te voorkomen.



In een tijd waarin banken omvallen, we de broekriem moeten aanhalen en er alarmerende berichten over pensioenen in de kranten verschijnen, komt een handboek over hoe je vooral níet met geld moet omgaan wel van pas. Dat dachten Anna Dijkman en Chris Zadeh waarschijnlijk ook, toen ze het boek Psychologo-geld schreven, met “9 psychologische valkuilen en 30 manieren om ze te vermijden”.



Het handzame boekje bevat psychologische inzichten in hoe mensen verkeerd met geld omgaan en waarom ze dat zo doen. Ieder hoofdstuk wordt afgesloten met een aantal tips hoe je zelf deze valkuilen kunt voorkomen. Overzichtelijk en duidelijk. Het boek is goed geschreven en leest makkelijk weg, maar soms komen de tips een beetje belerend over.


De schrijvers gebruiken veel oud en nieuw psychologisch onderzoek om onze relatie met geld uit te leggen. Een klassiek voorbeeld is een onderzoek naar `inattentional blindness`, waarbij proefpersonen een filmpje bekijken van mensen die ballen overgooien. De proefpersonen moesten tellen hoe vaak de ballen worden overgegooid, maar missen daarbij massaal een grote gorilla die door het beeld loopt. De schrijvers van het boek gebruiken dit verschijnsel om uit te leggen hoe in 2008 de Amerikaanse huizenmarkt kon instorten: mensen richtten zich massaal op de stijgende huizenprijzen (de ballen) en zagen niet dat zo´n systeem onmogelijk kon blijven bestaan (de gorilla).


Miljoenen voor gebakken lucht
Het boek staat ook vol met manieren om jezelf veel geld te besparen die wetenschappelijk of met voorbeelden uit de geschiedenis onderbouwd worden. Zoals: geloof nooit een expert omdat hij nou eenmaal expert is (denk aan Bernard Madoff of een hypotheekadviseur). Dat je niet altijd de massa moet volgen wordt geïllustreerd met een prachtig voorbeeld van een bedrijf dat F/Rite Air verkocht - inderdaad, gebakken lucht - als 1-april-grap en daar 20 miljoen mee ophaalde. De tips van de schrijvers: benader financiële kwesties met een gezonde dosis wantrouwen. Als iets te mooi lijkt om waar te zijn, is het dat vaak ook.


De spaarzame tekeningetjes voegen meestal niet veel toe, behalve als verduidelijking van de torenhoge schulden van Bernard Madoff: 57 miljard dollar. Dit bedrag is genoeg voor een Ipad2 voor alle inwoners van Nederland, plus 10 jaar schoon drinkwater voor 884 miljoen mensen, plus een rondvaart door Amsterdam voor alle 127 miljoen Japanners, plus een ijsje voor de hele wereldbevolking, plus een vakantie van 2000 euro voor alle huishoudens in Nederland, plus een weekje slapen in het Amstel Hotel voor alle inwoners van Amsterdam. En dat alles doordat mensen hem blindelings vertrouwden omdat hij nou eenmaal een goede naam had.


De hoofdstukken worden afgewisseld met interviews met rijke BN’ers over hun omgang, successen, blunders en lessen met geld. Voor mij voegen deze niet veel toe, omdat ik het merendeel niet ken (maar misschien kijk ik te weinig TV).Een ander minpuntje vond ik dat dat de referenties per hoofdstuk in een alfabetische lijst staan en niet in de tekst worden aangegeven. Nu moet je hard zoeken als je meer wilt weten over een bepaald onderzoek, terwijl het boek echt wel op wetenschappelijk onderzoek is gebaseerd.


Starbucks-pensioen
Het boek staat gelukkig ook vol met voorbeelden en tips die dicht bij de dagelijkse werkelijkheid staan. Er wordt uitgelegd waarom meer studenten geld lenen dan zo’n 10 jaar geleden (omdat nou eenmaal iedereen dat doet). En hoe het komt dat je met een pinpas of creditcard meer uitgeeft dan met cash geld. En waarom mensen massaal niet van zorgverzekering veranderd zijn na 2006. En waarom het verschil tussen 10 en 15 euro véél groter lijkt dan het verschil tussen 120 en 125 euro. En dat je maar eens de rente op je langlopende spaarrekening moet nakijken, omdat banken rente vaak in kleine stapjes wat lager maken. En dat je vooral niet dagelijks een Cafe Latte bij de Starbucks moet kopen (dat kan je in 30 jaar bijna een half miljoen euro opleveren).


Door de tips over hoe je jezelf kunt behoeden voor je natuurlijk uitgeefgedrag, dus hoe je je mentale boekhouder voor de gek kunt houden, kun je écht geld besparen met dit boek. Kortom, een nuttig en goed leesbaar boek voor iedereen die aan het eind van zijn salaris vaak een stukje maand overhoudt. En ik ga eens kijken hoeveel rente ik nog krijg op de spaarrekening die mijn ouders ooit voor me geopend hebben. 


TitelPsychologeld - Waarom we stoppen met denken als we beginnen met uitgeven
Auteur: Anna Dijkman & Chris Zadeh
Uitgever: Maven Publishing, 2011
Paperback, 176 pagina's, EUR 15,00
ISBN: 9789490574260



Deze recensie verscheen op wetenschap24 voor het Noorderlicht Recensie Team

maandag 2 januari 2012

Liever geen advies voor beginnende hardlopers


Iedere hardloper viel ooit in de categorie “beginnende hardloper”. Kun je je dit nog herinneren? Hoe ben je begonnen? Heb je je uitgebreid laten voorlichten bij een winkel gespecialiseerd in hardloopschoenen, of ben je bij een coach geweest? Ik zeker niet. Ik was 15, had geen fatsoenlijke hardloopschoenen, maar ik wilde toch met een mini-triatlon op school meedoen. Dat werd dus hardlopen op gympies. Na die eerste sportieve inspanning ooit, kreeg ik van mijn ouders echte hardloopschoenen. Het zou zo’n 8 jaar duren voor ik mijn tweede paar kocht. Pas nadat ik al 4 halve marathons en een handjevol 10- en 15-kilometerwedstrijden had gelopen begon ik met hardlooptraining met een trainer. Was dit een strategie die vraagt om blessures? Of juist niet?

Bij een winkel, een coach of een trainer, wordt de beginnende hardloper overladen met informatie over de beste schoenen, de beste manier om te lopen, en de beste trainingsschema’s. Ook hardloopblogs, websites en magazines staan vol met goedbedoeld advies, maar heb je daar als beginner echt wat aan? Wetenschapsredacteur Gina Kolata van de New York Times, een beginnende hardloopster, ging op zoek naar antwoord op deze vragen. Omdat ze geen advies wilde van sportschoenverkopers of coaches (die toch altijd een lichte tot sterke voorkeur hebben voor hun eigen merk of techniek) wendde ze zich tot mensen die (meestal) geen verstrengelde belangen hebben: sportwetenschappers.

Ze legde de vraag of het beter is om op je voorvoet of je middenvoet te landen voor aan Carl Foster, een hoogleraar in sportgeneeskunde in de VS. Foster is ervan overtuigd dat een lichaam altijd de energetisch meest voordelige manier van voortbewegen kiest, of je nou wandelt of rent. Dit is niet afhankelijk van een loopstijl, maar van de exacte bouw van je lichaam. Ook atleten hebben verschillende loopstijlen, en er is dus volgens hem geen “beste” manier van hardlopen.

De tweede onderzoeker waar Kolate bij terecht komt is Steef Bredeweg, sportarts bij, het UMCG in Groningen. Vanuit de afdeling sportgeneeskunde zijn in 2005 en 2008 onderzoeken geweest met beginnende hardlopers, die volgens een vast programma trainden voor de 4mijl of de Nacht van Groningen (zie http://www.hardlooponderzoek.nl/). Voor dit onderzoek werden de loper wel of niet onder begeleiding van een coach klaargestoomd voor een trainingsprogramma. Daarna volgden alle lopers hetzelfde hardloopschema en liepen ze de wedstrijd. In de tussentijd werd bekeken hoeveel blessures de beginnende sporters opliepen. Uiteindelijk bleek de interventie van de coach weinig uit te maken. Sommige mensen krijgen blessures, en anderen niet, en dat was niet afhankelijk van loopstijladvies.

Volgens een derde sportwetenschapper waar de journalist ten rade ging, Dr. Raglin, is hardlopen onderhevig aan mode en trends. Het ene moment, zegt hij, moet je op de voorvoet landen, en het andere moment wordt weer iets heel anders aangeraden. Sommige beginnende hardlopers klampen zich vast aan een advies of een schema, zeker als het hardlopen niet goed lukt of zij last krijgen van blessures. Maar, zegt Raglin, wat voor de ene beginnende loper een perfect programma is, is voor een andere een hel. Dus, is zijn advies, als een trainingprogramma niet werkt, probeer dan gewoon wat anders.

De uitkomst van het kleine semi-wetenschappelijke onderzoek van de New York Times journalist is: ga gewoon rennen, en sla al het advies in de wind. Mensen doen dit al sinds de oertijd, en de beste manier is de manier die voor jou het beste aanvoelt. “It’s just running”. Sorry coaches ;)

Het originele artikel staat op de site van de New York Times

Dit artikel verscheen in de Tribune, clubblad van triathlonvereniging GVAV te Groningen.